Mattheus Johannes Blank

Mannelijk 1804 - 1861  (57 jaar)


Persoonlijke informatie    |    Media    |    Alles

  • Naam Mattheus Johannes Blank 
    Geboorte 21 aug 1804  Maassluis Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    Geslacht Mannelijk 
    Beroep koopman 
    Beroep olieslager 
    Recordnummer 424598 
    Overlijden 22 dec 1861  Utrecht Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    • Het Utrechts Archief:

      Overledene
      Mattheus Johannes Blank
      Geslacht
      Man
      Leeftijd
      57
      Vader
      Nicolaas Blank
      Moeder
      Catharina Wildt
      Partner
      Maria Vletter

      Gebeurtenis
      Overlijden
      Datum
      22-12-1861
      Gebeurtenisplaats
      Utrecht
      Documenttype
      BS Overlijden
      Erfgoedinstelling
      Het Utrechts Archief
      Plaats instelling
      Utrecht
      Collectiegebied
      Utrecht
      Archief
      481
      Registratienummer
      1201-03
      Aktenummer
      1445
      Registratiedatum
      23-12-1861
      Akteplaats
      Utrecht
      Collectie
      Burgerlijke Stand van de gemeenten in de provincie Utrecht 1811-1902
      Boek
      Utrecht 1861
    Aantekeningen 
    • Bij de 1e foto:
      De sluitsteen boven de deur van de Mercurius, met het jaartal 1829 en de initialen van de bouwer Mattheus Iohannes Blank.

      Bij de 2e foto:
      De Mercurius als stoomolieslagerij. In feite is het complex voor wat betreft het exterieur grotendeels bewaard gebleven. Uiterst links het woonhuis, rechts ervan de in 1874 gestichte stoomolieslagerij en rechts uiteraard de onderbouw van de molen. De deling in twee ‘productie-eenheden’ is blijkbaar bewaard gebleven. Zowel voor de stoomolieslagerij als voor de gewezen windmolen staat een ploeg olieslagers, te herkennen aan hun voorschot. Voor het beladen van schepen gebruikte men blijkbaar kruiwagens. Opmerkelijk zijn ook de witte mutsen dan wel petten die veel van de olieslagers dragen (foto gemeentearchief Delft).
      Datering: ca. 1890

      Bij de 3e afbeelding:
      De Mercurius zoals hij er vermoedelijk heeft uitgezien (potloodtekening Bas Koster).

      Bij de 4e afbeelding:
      De ontwikkeling van de Mercurius van oliemolen naar oliefabriek in drie gedaanten: boven tot 1874, midden omstreeks 1890 en onder omstreeks 1925 (tekening Bas Koster).

      ----------------------------------

      Uit: De Molenwereld, nr. 7/8, juli/augustus 2004:


      Mercurieus,
      175 jaar oliemolen De Mercurius bij Den Hoorn-Delft

      door: J. S. Bakker


      Tussen Delft en Den Hoorn staat ten zuiden van de Hoornsevaart of Kikkert het laatste restant van de oliemolen Mercurius. Deze indrukwekkende molen werd precies 175 jaar geleden gebouwd, een reden te meer om bij heden, verleden en toekomst van deze molen stil te staan, waarschijnlijk de grootste
      windoliemolen die ooit in Nederland heeft gestaan.

      Zuid-Holland is al meer dan een halve eeuw zonder oliemolens. De laatste werd in 1939 in Zwijndrecht afgebroken. De Zuid-Hollandse oliemolens waren als regel groter en forser dan de Zaanse oliemolens: een vlucht van 26 meter en meer was geen uitzondering. Een uitgesproken centrum van oliefabricage
      was er in Zuid-Holland niet. De meeste oliemolens waren te vinden in de directe omgeving van de steden, waarbij vooral Delft en Dordrecht genoemd moeten worden. Van oliemolens in Zuid-Holland is vrijwel niets meer overgebleven dan een alleszins opmerkenswaardige onderbouw van de Mercurius bij Delft plus het pakhuis dat ooit hoorde bij De Koot in Rotterdam-Hillegersberg.

      Delft
      In Delft en directe omgeving stonden meerdere oliemolens en ook dit waren als regel grote en zware molens. Het is opvallend dat de meeste van deze molens in ‘verstoomde’ vorm nog lang hebben bestaan: De Otter aan de Phoenixstraat, Het Schaap aan de weg naar Delfgauw en de Mercurius aan de Hoornsevaart tussen Delft en Den Hoorn en de Welgelegen aan de Kolk. Het Schaap groeide uit tot een vrij groot industrieel complex dat kort voor de oorlog wijken moest voor de A13. De laatste resten van De Otter, de buurman van de Roosmolen werden in 1920 gesloopt. De Welgelegen schakelde na de Eerste Wereldoorlog over op de fabricage van lak en vernis. Dit bedrijf van Vliegenthart aan de Scheepmakerij bestond tot voor kort nog steeds op de oude
      locatie; sinds 1997 is het gevestigd in Tiel aan de Zuiderhavenweg. In Delft herinnert zo op het oog niets meer aan de molen. De klassieke olieslagerij is in Delft verdwenen, maar in 1883 werd de Nederlandsche Oliefabriek (NOF, oudere lezers heinneren zich ongetwijfeld de verhalen van Arretje Nof) opgericht. Deze fabriek ging olie produceren uit aardnoten voor de toen opkomende margarine-industrie. In 1897 ontstond door samenwerking met een Frans bedrijf Calvé-Delft, nu onderdeel van Unilever. Calvé zorgt ervoor dat ‘Delftsche slaolie’ bekend wordt in heel Nederland. Of deze productnaam inspeelt op een al langer bestaand begrip is mij niet duidelijk. Het lijkt mij heel goed mogelijk, want bij Calvé werd geen druppel olie geslagen, maar in molens als de Mercurius iedere druppel en hoe.

      De bouw
      De bouw van de Mercurius begint in 1829, eigenlijk een jaar eerder. Dan vraagt ene Mattheus Joannes (Iohannes) Blank, soms ook wel als Blonk geschreven, in juni 1828 om een windmolen tot oliemolen te mogen richten in Loosduinen in de nabijheid van de Loobrug ofwel in de directe omgeving van de nog bestaande korenmolen van Loosduinen. Het hoogheemraadschap van Delfland heeft bezwaren tegen deze plannen, waarschijnlijk de reden dat dit plan niet doorgaat. Dan koopt Blank, wonend in de toenmalige gemeente Vrijenban (nu een deel van Delft), een stuk grond in de gemeente Hof van Delft aan de Hoornseweg ‘...met het oogmerk om daarop te doen bouwen Een Olijmolen...’ Om tot die bouw over te kunnen gaan heeft hij vergunning van het provinciaal bestuur nodig. Daarbij deelt Blank alvast maar mee ‘dat deze Molen uit hoofde van deszelfs zoo zeer geisoleerde standplaats niet gezegd kan worden aan enige Zaak hinderlijk nadeelig of gevaarlijk te zijn.’ Op 22 juni 1829 komt het verzoek om vergunning bij de provincie. Nog diezelfde dag (!)
      wordt het voor informatie en advies doorgestuurd naar het gemeentebestuur van Hof van Delft dat het drie dagen later, op 25 juni al gezien heeft. De burgemeester is ter plekke wezen kijken en Blank krijgt van hem gelijk: de molen zal worden gesteld ‘afgezonderd en verre verwijderd van Gebouwen of woonhuizen zoodat het mij is voorgekomen geene der alzoo verwijderde buuren daarbij enig belang kunnen hebben zich daar tegen te verzetten.’ Wel wil de burgemeester een hek van 18 meter lang langs de waterkant voor eventuele schrikachtige paarden. Op 27 juni is het antwoord van de gemeente bij de provincie binnen en daarna neemt het provinciebestuur op 14 juli, deze maand precies 175 jaar geleden, het definitieve besluit, goed drie weken na het binnenkomen van de aanvraag. Blank mag zijn molen bouwen. Het is wel merkwaardig dat de molen bij de oprichting van het kadaster niet op naam van Blank, maar van Jan de Ridder komt te staan; een kwestie van geld?

      Mercurius: grootste oliemolen?
      Afgaande op de nog bestaande onderbouw moet De Mercurius een indrukwekkende molen zijn geweest. De vorm van de onderbouw van de molen doet denken aan die van de Kralingse snuifmolen De Ster, vooral de eerste molen op die plaats, gebouwd in 1830 en daardoor een tijdgenoot van de Delftse molen. Vergelijkbare molens stonden er ook aan de Noordkade in Waddinxveen. Op de vierkante onderbouw stond het achtkant met een hoge zolder tot aan de balie. Die zolder werd gebruikt voor de overgang van vier- naar achtkant. Het grondvlak van de molen is ongekend groot: 12,80 bij 12,80 m, zo deelde de heer Esselink ons desgevraagd mee; bijna dertien bij dertien meter! De hierboven genoemde Ster is bepaald geen kleine molen maar diens grondvlak is 9,30 bij 9,30 m. De Woldzigt in Roderwolde is een kolossale oliemolen. Diens grondvlak is over de velden gemeten 10,30 bij 10,30 m gemeten (Sipman); maar liefst 2,5 m smaller dan de Mercurius! De Wachter in Zuidlaren en de onderbouw van De Nijverheid in Drachten zijn molens van vergelijkbaar kaliber als de Woldzigt, maar daar heb ik helaas geen gegevens van. Ook een grote korenmolen als De Gooijer in Amsterdam komt niet verder dan goed 10,5 m. Het is dus niets te veel gewaagd om te zeggen dat de Mercurius waarschijnlijk de grootste oliemolen in Nederland is geweest, zeker qua wijdte.

      Verplaatste molen???
      Wellicht heeft Blank voor de bouw van zijn oliemolen elders een gebruikte molen gekocht. Althans er zijn aanwijzingen dat hij in de Vijfheerenlanden naar een molen heeft gezocht onder de voormolens van de Zederikboezem. De ‘voormolens’ van de Alblasserwaard bij Kinderdijk zijn zo langzamerhand wereldbekend. Veel minder bekend, zelfs onder molenliefhebbers, is het bestaan van een groep van dertien voormolens voor de Zederikboezem van de Vijfheerenlanden bij Ameide. In 1824 besloot men ter verbetering van de afwatering een stoomschepradgemaal te bouwen bij de Arkelse Dam, dat de Zederik zou afmalen op de Lingeboezem. In 1826 kwam dit gemaal in bedrijf en daarmee achtte men, zij het niet onomstreden, het windgemaal bij Ameide overbodig. Op 14 september 1826 werden de zes binnendijkse molens bij Ameide voor afbraak geveild (twee molens waren er al eerder verbrand), terwijl
      op 28 augustus 1828 de vijf buitendijkse molens dit lot ook ondergingen. Niet alleen de molens ondergingen dit lot, maar ook de aanwezige reservegoederen, als op voorraad liggende roeden, kammen en staven, zeildoek enz. Zowel in 1826 als 1828 worden de molens, eigenlijk zonder uitzondering, verkocht aan timmerlieden en aannemers, waaronder bekende molenmakers uit die tijd. Zij zullen stellig niet van plan zijn geweest om van
      deze betrekkelijk jonge molens kachelhout te maken! Tot de mensen die op die 14 september 1826 voor de veiling naar de sluizen van Ameide zijn gekomen behoort ook Matheus Johannis Blank, ‘olieslager te Delft’. Een molen koopt hij niet, maar wel ‘Eene nieuwe greene molenroede met deszelfs
      Lassen’. Die roe heeft een lengte van 29 meter en wordt ingezet op 230 gulden. Voor tien gulden meer wordt Blank er de eigenaar van. Zo verwerft hij ook nog een andere roe van 29 meter voor 160 gulden. Was het Blank alleen om de roeden te doen? Of viste hij voor wat betreft de molens, die letterlijk voor afbraakprijzen van de hand gingen, achter het net? Vrijwel alle kopers van de molens van de Zederikboezem woonden in die streek. Zij zullen de molens wel met speculatieve doeleinden hebben gekocht: zodra er geld mee te verdienen was kregen zij een nieuwe baas. Het is niet uitgesloten dat Blank, die klaarblijkelijk wist van de verkoop van deze molens zaken heeft gedaan met een van de kopers op de veiling, hetzij die van 1826, hetzij die van
      1828. Het leveren van het bewijs hiervan is heel moeilijk zo niet onmogelijk, maar er zijn toch wel redelijk betrouwbare aanwijzingen dat de Mercurius zijn bestaan als watermolen bij de Lekdijk in Ameide is begonnen. Die aanwijzingen vloeien voort uit het tekenwerk van Bas Koster.

      Tekenwerk van klasse
      Dit artikel zowel als de tekeningen zijn in heel plezierige en constructieve samenwerking tussen Bas Koster en schrijver dezes ontstaan. Daarbij rolden we, zelfs op de valreep, van het een in het ander. Koster is gaan tekenen met niets anders dan de basismaat van Erwin Esselink en enige foto’s. Dat resulteerde in de bij dit artikel staande tekeningen. Tegelijkertijd werd ook de tekst van het artikel afgerond. Toen eigenlijk alles al klaar was ontstond de link Delft-Ameide. De enige harde aanwijzing van Blanks betrokkenheid bij de molens van Ameide was de aankoop van de roeden in 1826. Een hard bewijs
      van een verplaatsing van een der molens bij Ameide naar Delft was en is er niet. Toch wilden Koster en ik graag wat meer zekerheid dan een loutere veronderstelling.
      Helaas is het bestek van de molens bij Ameide niet bewaard. Daar konden we dus ook niets mee. Nu dateren de molens bij Ameide uit min of meer dezelfde tijd als de molens van de Overwaard en zijn ongeveer even groot geweest. De buitendijkse molens bij Ameide en de molens van de Overwaard zijn vrijwel tegelijkertijd aanbesteed, respectievelijk op 4 september 1739 en 22 juli 1739; de binnendijkse molens bij Ameide op 11 februari 1763. Als
      ze al niet volgens hetzelfde bestek zijn gebouwd dan is het toch met minimale verschillen geweest. Van de molens van de Overwaard zijn de maten uiteraard bekend. Bij nieuwe molen No.2 is de afstand tussen de tafelementen 9,74 m. De wijdte over het ondertafelement (buitenwerks) is 9,70 m. De wijdte over het boventafelement, ook buitenwerks, is 6,00 m. Nu hellen de muren van de stenen voet van de Mercurius vrij sterk, een reden om te veronderstellen dat ze de helling van het achtkant volgen. De doorsnede van het achtkant is uiteraard trapeziumvormig. Dat is de doorsnede van de onderbouw natuurlijk ook. Als achtkant en onderbouw ‘bij elkaar horen’ dan sluiten de verlengde schuine zijden van de beide trapezia op elkaar aan, waarmee dan ook weer de hoogte van het tussenachtkant vastligt. Werkelijk tot verbijstering van tekenaar en schrijver klopte dit, vrijwel op de centimeter. Daarbij moet wel opgemerkt worden, dat Koster noch ik de beschikking hadden over alle maten van de onderbouw; maar het kan allemaal onmogelijk
      veel schelen. Het betekent ook dat de baliehoogte vastligt: ongeveer 13,75 m. Het ondertafelement van het bovenachtkant ligt ongeveer twee meter boven de balie; hetgeen weer perfect uitkomt voor de baliedeuren. Zelfs de roeden die Blank in 1826 in Ameide kocht passen perfect. Het heeft er toch alles van weg dat de Mercurius een voormalige voormolen uit Ameide is, al ontbreekt het sluitend bewijs. Ook voor wat de vlucht weten we niets met zekerheid. Nu zijn er wel een paar vluchten van grote Zuid-Hollandse oliemolens bekend, de eerder genoemde Koot mat 27 m, De Reus in Rotterdam 26,50 m. Gelet op de kolossale onderbouw is het niet zo verbazingwekkend dat de Mercurius een vlucht van 29 meter heeft gehad, overeenkomend met de lengte van de
      roeden die Blank in Ameide kocht. Alles bij elkaar opgeteld komt men dan toch wel uit op waarschijnlijk de grootste oliemolen van Nederland met een baliehoogte van omstreeks 13,75 m en een vlucht van omstreeks 29 m; in totaal ruim veertig meter hoog!

      Binnenwerk
      Over het binnenwerk is tot op heden niets bekend. Het zou te gemakkelijk zijn om de molen een oliewerk als gebruikelijk toe te dichten: een dubbel werk (één voor-, één naslag met in totaal zes stampers, kollergang plus eventueel een pletterij). De enorme omvang van de molen is een aanwijzing dat er toch meer aan de hand is geweest, maar het hoe is volledig een raadsel. De begane grond van de Mercurius, de werkvloer, is voor een molen imponerend groot en hoog; zo groot dat het vrijwel onvoorstelbaar is dat hier alleen maar een oliewerk van gebruikelijke klasse heeft gestaan. Men zou kunnen denken aan anderhalf dubbel werk en zonder probleem zelfs twee dubbele werken. Nu waren er in Delft meerdere oliemolens die meer dan ‘rechtuit’ waren. Op 5 december 1898 wordt de Groenmolen op de Ketelvest, ook in Delft, geveild. Dit was een stenen korenmolen, die in de negentiende eeuw werd voorzien van een oliewerk. Dat bestond in 1898 uit twee voorslagen, één naslag, twaalf stampers, een kollergang en een Engelse wals. Een binnenwerk van een dergelijke omvang in een korenmolen versterkt het vermoeden dat er in een kolossale molen als de Mercurius minstens zoveel zo niet meer gaande werk zat. Nader onderzoek schept misschien meer duidelijkheid. In 1847 is de molen goed voor een jaarproductie van 600 vaten olie en 170.000 koeken. Een vat was toen een inhoudsmaat van 100 liter, zodat de molen 60.000 liter olie produceerde.

      Faillissement
      Blank is geboren in Maassluis waar zijn vader, Nicolaas Blank, organist en koornmolenaar was. Het gaat Mattheus Joannes als olieslager zakelijk niet voor de wind. Dat blijkt al snel. In de zomer van 1833 koopt Blank met een collega, Ary Koops van de oliemolen De Otter in Delft, 5 last (toen een inhoudsmaat van 3000 liter) ‘slaglijnzaad’ van Cornelis de Kuyper (van de nog steeds bestaande, nu in Schiedam gevestigde distilleerderij Joh. de Kuyper & Zn). De kopers geven hiertoe hun beide molens c.a. hiertoe in onderpand. Dat is wat je noemt schieten met een kanon op een mug; het ging om en bedrag van nog geen 1500 gulden en staat in geen verhouding tot de totale waarde van de onroerende goederen. Een jaar later spreekt de rechtbank in Rotterdam
      inderdaad het faillissement uit over Blank en zijn echtgenote en in juli 1834 wordt de Mercurius publiek verkocht. Koper is Joannes de Ridder, rentenier,
      wonend aan de Oude Delft in Delft, waarschijnlijk de belangrijkste schuldeiser: in het kadaster stond de molen aanvankelijk op zijn naam. In september 1834 worden de op de molen gevestigde hypotheken doorgehaald. Onder de schuldeisers bevindt zich ook Catharina Hoos, weduwe van Cornelis
      Boer, molenmaker en timmerman aan de Oudedijk in Kralingen. Dat wettigt niet alleen de veronderstelling dat Boer de bouwer van de Mercurius is, maar ook dat de hierboven genoemde gelijkenis met De Ster in Kralingen niet toevallig is; de molenmakers Boer waren de vaste molenmaker van de familie Hioolen, de eigenaar van o.a. De Ster. Deze snuifmolen is eigenlijk een soort driekwartmaatje van de Mercurius.

      Rotterdammers
      De Ridder verkoopt de Mercurius al vrij snel. Op 4 juli 1836 wordt Martinus van Wijnoxbergen, fabrikant te Rotterdam, woonachtig in de Grote Draaisteeg de nieuwe eigenaar van de ‘Windoliemolen genaamd Mercurius met deszelfs oliebakken, Woonhuis, Knechtswoningen, Schuur en verdere getimmerten mitsgaders de tot den molen behorende vaste en losse gereedschappen’. Van Wijnoxbergen betaalt er 20.000 gulden voor en dat is een enorm bedrag voor een oliemolen. In de Zaanstreek kon je toen voor dat bedrag wel vier of vijf oliemolens kopen, al is het een beetje appels met peren vergelijken. Dit bedrag onderstreept toch wel dat de Mercurius een enorme molen moet zijn geweest. In hetzelfde jaar, 1836, verwisselt bijvoorbeeld de stenen oliemolen De Hollandsche Tuyn, ook in Delft, van eigenaar voor 8200 gulden. De nabijgelegen oliemolen Het Schaap, ook een kapitale molen, brengt dan 16.500 gulden op. Met Van Wijnoxbergen komt de Mercurius in Rotterdamse handen en hij zal dat decennia blijven. Na het overlijden van Martinus van Wijnoxbergen blijft de molen nog lang in het bezit van zijn erfgenamen (volgens het kadaster Cornelia Martina van Wijnoxbergen c.s; vervolgens Aafje Bleuland in Voorburg, weduwe van Adrianus van Wijnoxbergen; dan Arnoudina Cornelia van Wijnoxbergen. Omstreeks 1860 wordt Hendrik Pieterszoon Lambert, burgemeester te Kralingen eigenaar van de Mercurius; waarschijnlijk is hij verwant aan de Van Wijnoxbergens. Lambert brengt de molen onder in de Firma H. Lambert & Zonen te Rotterdam. Lambert is dan ook eigenaar van de Hillegersbergse oliemolen De Koot.

      Stoomolieslagerij
      In 1874 vraagt Lambert vergunning om bij de molen in Delft een ‘oliestoomfabriek’ te stichten. Daarom wil hij een 16 pk stoommachine plaatsen van ‘middelbare drukking’. De ketel krijgt een lengte van zeven meter, terwijl de schoorsteen dertig meter hoog moet zijn: hoger dan de molenkap. Dat is zo hoog, dat waarschijnlijk wind en stoom beide de kracht voor de olieslagerij leverden. Nu is het verschijnsel ‘verstoomde’ oliemolens bekend. De molen werd dan gedeeltelijk gesloopt en een stoommachine zorgde in het vervolg voor de drijfkracht. Een mooi voorbeeld hiervan (wat betreft het exterieur) is nog steeds te vinden in Tjamsweer, zij het dat de fabriek geheel is uitgesloopt, maar ketelhuis, en schoorsteenpijp zijn nog aanwezig. In Den Hoorn bewandelde men een heel andere weg. Ten oosten van de molen werd tegen de molenschuur een apart gebouw neergezet voor de stoomoliemolen.
      Ongetwijfeld moet ook deze stoomoliemolen nog met het traditionele stampen slagwerk gewerkt hebben. Ook uit de kadastrale aanduiding blijkt het verschil tussen de oliemolen en de stoomoliemolen; kortom een merkwaardig geheel. Bij korenmolens is het bestaan van een windmolen en een aangebouwde, aparte, maalderij redelijk normaal, maar bij oliemolens zeer uitzonderlijk. Toch heeft er in Delft nog zo’n bijzondere combinatie
      bestaan van een pal naast elkaar staande windolie- en stoomoliemolen: De Jonge Jacob, later de Welgelegen wordt op 21 december 1871 geveild als
      ‘STOOMOLY- EN TRASMOLEN, genaamd ‘de Jonge Jacob’, benevens een hieraan verbonden WIND-OLYMOLEN’. Tot hoelang de bijzondere Siamese tweeling in Den Hoorn heeft bestaan is niet bekend; het is waarschijnlijk niet lang geweest. Vanaf 1885 hield de gemeente Hof van Delft een ‘Register van nieuwe, veranderde en gesloopte gebouwen’ bij. Daaruit blijkt niets van een sloop van de windmolen. In de kadastergegevens verdwijnt het onderscheid tussen oliemolen en stoomoliemolen pas met het dienstjaar 1894. Dat neemt niet weg, dat de windmolen al jaren eerder kan zijn gesloopt. Vanaf die sloop doet zich dan het bijzondere feit voor dat er in feite twee stoomolieslagerijen langs de Hoornsevaart staan, nog steeds verbonden door het pakhuis, het idee van de Siamese tweeling bleef. Lambert is later ook nog eigenaar van stoomolieslagerij De Nijverheid in Stolwijkersluis, onder de rook van Gouda. De
      drie productielocaties vertonen de evolutie van de oliemolen: De Koot was tot het laatste toe een juweel van een windmolen, De Mercurius een tot stoomfabriek verbouwde molen en De Nijverheid werd direct als stoommolen gebouwd. Als de Mercurius verkocht is en De Koot gesloopt (1905 verplaatst naar Limburg) werkt Lambert nog verder met De Nijverheid. Deze verbrandt omstreeks 1918. Daarna blijft de firma nog bestaan, maar houdt zich vanuit Rotterdam nog alleen bezig met handel. Door huwelijk komt dit bedrijf in handen van de familie Avis, de gewezen eigenaar van De Koperslager in Zaandijk en wordt dan nog lang voortgezet. Van Harg Stoorvogel & Co Lambert is niet lang blijven werken met de gemoderniseerde ‘dubbel-Mercurius. Al in oktober 1876 verkoopt de firma H. Lambert & Zonen het complex aan Teunis Stoorvogel Arijszn. Deze Delftse kaashandelaar brengt de molen onder in een
      vennootschap, de firma Van der Harg Stoorvogel & Co. Firmanten zijn naast de genoemde Teunis Stoorvogel, die zelf voor een kwart in het bedrijf deelneemt: Ary van der Harg Petruszoon, handelaar in lijnolie in Hof van Delft (voor een derde), Pieter van Woerden in Delft, evenals Stoorvogel een kaashandelaar (voor een kwart) en Hendrik van der Harg (voor een zesde). In 1878 treden de Van der Hargs uit. Eerst Hendrik die zijn aandeel
      overdraagt aan Jacob van Woerden, hoogheemraad van Delfland. Jacob en Pieter van Woerden waren broers, geboren in Maasland als zoons van Hugo van Woerden en Catharina Keijzer. In het zelfde jaar treedt ook Ary van der Harg uit en dan wordt de firma ontbonden op 22 juni 1878. De scheidingsacte wordt op 26 juli 1878 ondertekend. De totale bezittingen van de firma bedragen dan ƒ 86.282,92 zonder het onroerend goed als de beide oliemolens, pakhuizen, woningen etc. Dat wordt genoteerd voor ƒ 39.000. Daar tegenover staat dan weer een hypotheek van ƒ 24.000,-. Opvallend is de grote voorraad lijnzaad: voor meer dan 45.000 gulden. Aan lijnkoeken is er bijna voor 15.000 gulden en aan lijnolie voor bijna 6000 gulden. Blijkbaar verwerkte
      men (toen) alleen maar lijnzaad, want verder is er alleen maar voor net aan 200 gulden aan raapzaad. Maar dit betreft natuurlijk een momentopname.
      Toch neemt Ary van der Harg geen blijvend afscheid van de olieslagerij, want op 24 juli 1894 vraagt hij vergunning om een olieslagerij te mogen oprichten aan Kethelstraat 1. Dat is in de hierboven genoemde Groenmolen die na de veiling in 1898 wordt gekocht door A. Visser die van de molen weer een korenmolen maakt.

      Stoorvogel Van Woerden & Co
      De dag na de ondertekening van de scheidingsacte treffen drie gewezen eigenaren van de Mercurius elkaar weer bij de notaris waar zij de nieuwe vennootschap Stoorvogel van Woerden & Co aangaan. Teunis Stoorvogel weer voor een kwart, evenals Pieter van Woerden, terwijl Jacob van Woerden nu voor de helft deelneemt. Jacob van Woerden overlijdt evenwel op 27 september 1885, 66 jaar oud. Zijn echtgenote Geertje van den Bergh overlijdt op 22 juni 1886. Hun zoon Hugo van Woerden, later landbouwer in Overschie erft een kwart in de firma, evenals dochter Willemina, op 30 mei 1877 getrouwd met graanhandelaar Pieter van Beek uit Zegwaard (Zoetermeer) welke op 15 juni 1903 het deel van Teunis Stoorvogel overneemt zodat hij met zijn vrouw voor de helft eigenaar is. Stoorvogel overlijdt op 9 juni 1910, 80 jaar oud. Het bedrijf ontwikkelt zich voorspoedig en in 1897 werken er maar liefst 25 man.
      Pieter van Woerden, gehuwd met Lygina van Driel, overlijdt op 14 juli 1906, 75 jaar oud. Statutair mag een van zijn kinderen de plaats van zijn vader in de firma innemen, mits die zich binnen drie maanden aanmeldt. Dat doet Cornelis Bernardus van Woerden, geboren op 7 april 1860, dan ook en hij deelt mee dat hij dit zijn vader beloofd heeft. Toch ziet hij volgens overlevering geen heil in de oliefabricage en concentreert zich op de kaashandel; het beroep dat zijn vader immers ook had uitgeoefend. Hij vestigt zich vanuit Delft in het Friese Akkrum met succes als kaashandelaar en -exporteur. Later krijgt hij
      ook bekendheid als vertaler van preken en boeken van oude Engelse en Schotse predikanten als Thomas Boston, Andrew Gray en Samuel Rutherford. Als zijn vader overlijdt dan woont Cornelis Bernardus al in Akkrum. De firma Stoorvogel Van Woerden & Co wordt per 1 juli 1906 ontbonden en Pieter van Beek, graanhandelaar in Zoetermeer, die al voor de helft eigenaar was wordt nu algeheel eigenaar van de Mercurius omdat Hugo van Woerden zijn kwart ook aan zijn zwager Van Beek verkoopt. Wel blijft Hugo van Woerden, dan landbouwer in Overschie, betrokken bij de oliefabricage in Delft, maar dan in Het Schaap, de fabriek aan de Delfgauwsevaart. Aanvankelijk werkt de Mercurius door onder de naam Firma Van Beek & Zonen, later als Gebr. Van Beek.
      Rond de vorige eeuwwisseling ondergaat de fabriek tal van uitbreidingen: in 1892 een pakhuis, in 1910 een zaadpakhuis, terwijl er in 1916 een olietank, een machinekamer en een zaadzuiginstallatie bijkomen. Natuurlijk wordt de fabriek technisch ook ingrijpend gewijzigd. Zo zal de traditionele oliemoleninrichting met stampers en heien wel hebben plaats gemaakt voor oliewringers, persen en wat dies meer zij. Ondanks deze moderniseringen houdt het bedrijf geen stand en tussen de wereldoorlogen valt het doek.

      Suikerbakkerij
      Daarna krijgt de gewezen oliefabriek, ex-oliemolen andere bestemmingen. Zo dreef een tak van de familie Van Woerden een suikerbakkerij met bruidssuikers als zeer gewaardeerde en wijd en zijd vermaarde specialiteit. Volgens het verhaal zouden zij met dit bedrijf zijn teruggekeerd op de plaats waar zij vroeger ooit olie sloegen. Of dit waar is weet ik niet. Na de oorlog wordt in de fabriek de carosseriefabriek van Lamboo gevestigd (nu Maasdijk). Vervolgens wordt groente-exporteur Van Dijk (Dijco BV/V.D.D.) eigenaar die de gewezen stoomoliefabriek verhuurt aan EGA Giftware. Dit bedrijf
      was daar tot april jl. gevestigd. De eigenlijke molenonderbouw wordt sinds 1990 verhuurd aan de plaatselijke schilder Van der Zalm. Dankzij hem ruikt het wellicht af en toe nog nog eens naar lijn olie, de geur die hier een eeuw lang de atmosfeer bepaalde. Het pand is in de loop der jaren nogal van
      aanzien veranderd: zo zijn de muren nu bepleisterd en geverfd. Toch is in feite het casco van de stoomoliefabriek en daarmee een groot deel van de molen nog geheel aanwezig. Alleen de houten opbouw van het molenvierkant en de schoorsteenpijp zijn weg. Voor de rest is alles er nog, de onderbouw, de molenschuur, de gewezen stoomoliemolen, het ketelhuis etc, zij het in sterk verbouwde staat.

      Sloop?
      De molen is niet gebouwd op het grondgebied van Delft, maar in de voormalige gemeente Hof van Delft. Deze gemeente werd in 1921 opgeheven en opgedeeld tussen Delft en Schipluiden. De Mercurius kwam in de gemeente Schipluiden terecht, maar kwam door een grenswijziging per 1 januari 2004 alsnog op Delfts gebied. Delft wil op het VDD-terrein, het terrein van de voormalige Delftse veiling 500 woningen bouwen en in eerste instantie zou ook de Mercurius hiervoor gesloopt worden. De laatste berichten zijn gunstiger. Delft wil de voormalige oliemolen toch laten staan. Hoe definitief dit allemaal
      is, is op dit moment nog niet duidelijk, zodat oplettendheid is geboden. In het artikel ‘Een klomp tussen de deur’ in Molenwereld 2004-3 werden en aantal
      molenrestanten genoemd die mijns inziens de monumentenstatus verdienen, (nog) niet hebben gekregen en daardoor in de gevarenzone verkeren. In dat rijtje had de Mercurius niet alleen als bijzonder voorbeeld van een tot stoomoliefabriek verbouwde windmolen niet misstaan en evenmin als waarschijnlijk restant van de grootste oliemolen van Nederland. Het is gelukkig nog niet te laat voor dit toch wel heel bijzondere industriële monument van bedrijf en techniek.
    Persoon-ID I424598  groeneveld
    Laatst gewijzigd op 20 apr 2023 

    Vader Nicolaas Blank,   geb. 10 aug 1774, Oosterblokker Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatieovl. 5 sep 1835, Maassluis Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie (Leeftijd 61 jaar) 
    Moeder Catharina Johanna Wildt,   ged. 5 mei 1772, Rotterdam Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatieovl. 19 dec 1808, Maassluis Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie (Leeftijd ~ 36 jaar) 
    Huwelijk 11 jan 1801  Maassluis Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    Gezins-ID F1607607216  Gezinsblad  |  Familiekaart

    Gezin Maria Vletter,   geb. 6 mrt 1808, Loosduinen Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatieovl. 26 mrt 1881, Loosduinen Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie (Leeftijd 73 jaar) 
    Huwelijk 23 okt 1829  Loosduinen Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    Type: civil 
    • Gemeentearchief Den Haag:

      Bruidegom
      Mattheus Johannes Blank
      Leeftijd
      25 jaar

      Bruid
      Maria Vletter
      Leeftijd
      21 jaar

      Vader van de bruidegom
      Nicolaas Blank
      Moeder van de bruidegom
      Catharina Johanna Wiest

      Vader van de bruid
      Jan Vletter
      Moeder van de bruid
      Helena Nuijsink

      Gebeurtenis
      Huwelijk
      Datum
      23-10-1829
      Gebeurtenisplaats
      Loosduinen
      Documenttype
      BS Huwelijk
      Erfgoedinstelling
      Haags Gemeentearchief
      Plaats instelling
      Den Haag
      Collectiegebied
      Zuid-Holland
      Archief
      0374-01
      Registratienummer
      2316
      Aktenummer
      1829-7
      Registratiedatum
      23-10-1829
      Akteplaats
      Loosduinen
      Collectie
      Archieven van de gemeente Loosduinen
      Boek
      Huwelijksakten Loosduinen
    Gezins-ID F1607607215  Gezinsblad  |  Familiekaart