Aantekeningen |
- Gijsbert had enkele kinderen uit zijn eerdere huwelijk. Grietje testeerde drie maal.
Ongehuwd testeert zij met haar zuster Geertruij. In haar tweede testament - 29 januari 1684- wordt Gijsbert tot universeel erfgenaam benoemd, terwijl de kinderen, mochten die er zijn, de legitieme portie ontvangen. Haar zuster Geertruij Huijgen Leeuwenhoek, bejaarde ongehuwde dochter te Delft, krijgt, indien er geen kinderen zijn, de lijftocht van het huisje van Grietje staande en gelegen in de Leeuwenpoort tot in Delft.
Achttien jaar later, drie dagen voor haar dood testeert Grietje opnieuw. Ze is "siekelijk te bedde leggende dogh haar verstant magtig" en verklaart niet boven de 4.000 gulden te zijn gequotiseerd. Ze heeft geen kinderen en haar zuster Geertruij is reeds lang overleden. Grietje laat nu - ieder voor een derde part - erven de kinderen en verdere descendenten van haar broers en zuster Lambrecht, Maarten en Jannetje Leeuwenhoek. Haar man Gijsbert, die alles zou hebben geërfd indien het eerdere testament nog van kracht zou zijn geweest, krijgt nu slechts het vruchtgebruik. Voogden zijn haar neven Maerten en Adriaen Leeuwenhoek alsmede Barent van Frijtom en François van Trigt.
Op 16 mei 1702, één dag na het maken van het testament door Grietje, legt Gijsbert Kruijt een verklaring af dat hij aan zijn twee zoons Nicolaas en Pieter, koopman resp. pontgaarder te Rotterdam, een bedrag van 2.100 carolus guldens schuldig is voor geleverde winkelwaren. Op diezelfde dag leggen hij en zijn beide zoons een verklaring af inzake de erfenis van Gijsbert van zijn moeder Maria Willems de Veth.
Maria had in haar testament haar zoon Gijsbert de keus gegeven tussen het houden van het vruchtgebruik van zijn kindsdeel (waarvan het eigendom dan zou toekomen aan zijn zonen Nicolaas en Pieter) en het in eigendom verkrijgen van dat deel van zijn kindsdeel dat de legitieme portie is. Hij zou binnen zes weken na haar overlijden moeten kiezen maar had dat verzuimd. Nu verklaart hij dat hij gekozen heeft voor het vruchtgebruik. Zijn zoons verklaren dat hij dat aan hen binnen zes weken na het overlijden van Maria de Veth had gezegd. Mogelijkerwijs is dit waar, maar vastgesteld kan worden dat dit de zoons en Gijsbert wel goed uitkomt, aangezien bij de andere keuze een deel van de erfenis in de gemene boedel van Gijsbert en Grietje zou zijn gevallen en vervolgens bij haar erfgenamen!
Op 19 mei 1702, een dag na het overlijden van Grietje Leeuwenhoek, laat Gijsbert optekenen dat Grietje overleden is op 18 mei 1702 "des morgens de clocque ontrent tusschen een en twee uijren" en dat hij haar zal laten begraven "op een bequame tijt ende
maniere na costuijmen alhier gebruijckelijk" onder de aantekening dat hij dat niet doet als erfgenaam van Grietje "maar alleen uijt een preuse sake" en wel ten laste van de erfgenamen van Grietje op wiens verzoek "en speciale ordre" hij de begrafenis verzorgt.
Bovenstaande aktes lijken de conclusie te rechtvaardigen dat het testament van Grietje Leeuwenhoek haar man en stiefzoons onaangenaam heeft verrast!
|