Aantekeningen |
- Bij de 1e kaart:
Deel van een kaartje uit 1788 van Klaas Vis en Jan Switser. Rechts beneden is het eerste deel van het Aarkanaal al gegraven. Gearceerd is de verlenging van het Aarkanaal in 1825 aangegeven, waardoor de bestaande, op de kaart aangegeven bruggen konden vervallen en de Coupépolder ontstond.
Bij de 2e kaart:
Schets van het Aarkanaal ter hoogte van de Kromme Aar. Op de kaart zijn boerderijen, gemalen en voetveren aangegeven.
Uit De Viergang nr. 109:
Voetveran in Aarlanderveen (door J. den Hengst)
De Aar vormde in de middeleeuwen al een onderdeel van de kortste scheepvaartverbinding tussen de stapelplaats Gouda (overslagplaats van koopmansgoederen) en Amsterdam. Na de Gouwe liep de route een stukje over de Oude Rijn, om vervolgens via Aar, Drecht en Amstel in Amsterdam uit te komen. Als men bedenkt dat de schippers het in die tijd vooral moesten hebben van windkracht, dan is duidelijk dat het traject door het bebouwde gebied langs Alphen een hindernis was met veel ongemakken. De bebouwing nam, letterlijk en figuurlijk, de wind uit de zeilen. De rivier was te smal om behoorlijk te kunnen laveren en een jaagpad, waar de vaartuigen langs getrokken konden worden, was meestal niet aanwezig. Waarschijnlijk zal het wel op 'bomen' zijn uitgedraaid, waarbij de schuiten door middel van een vaarboom werden voortgeduwd.
Om het traject over de Oude Rijn te vermijden en bovendien de route te verkorten, besloten de stadsbesturen van Gouda en Amsterdam in 1656 een kanaal te laren graven, beginnende bij Gouwsluis tot een paar kilometer noordelijker, waar het in de Aar uitkwam. Langs beide zijden van de trekvaart kwam een jaagpad, zodat bij ongunstige wind een trekpaard kon worden gebruikt. Om het jaagpad niet te onderbreken, werd over de trekvaart - bij de aansluiting op de Aar ter hoogte van de latere Schevejaag-brug - een nieuwe brug gebouwd. De reeds bestaande brug over de Kromme Aar bij de Noordeinder of Galgmolen bleef gehandhaafd.
Het veer bij de Galgmolen
In 1825 werd nog een bocht afgesneden en de trekvaart, inmiddels Aarkanaal genoemd, doorgetrokken. Zo ontstond de Coupépolder. De brug over de trekvaart en de brug bij de Galgmolen kwamen te vervallen. Om naar de overkant te komen, kon het verkeer in het vervolg over de valbrug bij de Lage Zijde of over de brug in Ter Aar. Aarlanderveners die voor een boodschap naar het dorpsdeel aan de Lage Zijde wilden, stonden voor de keus: de veel langere afstand lopen of overvaren. Volgens Piet van Vliet, inmiddels 82 jaar oud en nog steeds woonachtig in de buurt waar zijn familie al zes generaties woont, was zijn overgrootvader Jan van Vliet vermoedelijk de eerste die het overzetveer bediende. Dat lag ook voor de hand: Jan van Vliet was watermolenaar op de in 1583 gebouwde Galgmolen, boerde er wat bij en had land aan de overkant (westzijde) van de Kromme Aar. Hij bezat dus een bootje om het Aarkanaal over te steken. Bovendien woonde hij tegenover de Aardijk. de latere Machineweg, en was hij als molenaar meer thuis dan wanneer hij ergens in loondienst zou zijn geweest. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Piet.
In 1870 brandde de molen, als gevolg van een blikseminslag, tot de grond toe af. Daarvoor in de plaats kwam het stoomgemaal 'Neptunus' en Van Vliet werd deeltijdmachinist. Het boerenbedrijf was inmiddels echter zodanig uitgegroeid dat er maar weinig tijd over was om het veer te bedienen. Piet verhuurde de veerdienst daarom aan zijn zwager Dirk Groeneweg, die getrouwd was met zijn zuster Leun. Dirk hield van een slok. Op een dag was hij, zonder bericht achter te laten, verdwenen. Een ongeluk werd gevreesd. Er werd in het kanaal gezocht, maar geen spoor gevonden. Na een week was hij er weer. Het bleek dat hij op de dagelijks passerende boot van de Amstel-brouwerij was gestapt en een prettige tijd had gehad. Hij kwam iedere dag langs en zag dat het bij hem thuis allemaal wel goed ging. Geen reden dus voor hem om ongerust te zijn.
Toen Piet van Vliet in 1925 met pensioen ging en naar de dorpskom van Aarlanderveen verhuisde, volgde zijn zoon Marius hem op, als boer én als deeltijdmachinist op het gemaal Neptunus. Toen al na een paar jaar bleek dat Marius op de boerderij werk genoeg had, zegde hij zijn functie van machinist op, om zich uitsluitend aan de veehouderij te wijden.
In 1925 werden het veer en het veerhuis verkocht aan Hein van der Wel, een oom van Marius, die getrouwd was met Marrigje van Vliet. Hein was daggelder in de Ridderbuurt en vervulde daarbij de functie van lantaarnopsteker. Lang kan het veer niet op zijn naam hebben gestaan, want in 1933 werd de dienst overgenomen door Jan Zeilstra en daarvoor was ook nog Klaas Boon in beeld, die getrouwd was met Heins dochter, Alie van der Wel. Het veer bleef dus in de familie. Dat gold ook voor Jan Zeilstra, zwager van Jan van der Wel, de zoon van Hein. Beide Jannen waren getrouwd met een meisje Van Neck: Zeilstra met Geertje en Van der Wel met Rachel. Jan van der Wel was een succesvolle aannemer in Wassenaar. Hij bouwde een groot deel van Voorschoten en had op het hoogtepunt van zijn loopbaan veertig personeelsleden in dienst. Het veer heeft hij nooit bediend, maar hij was er wel de eigenaar van en ook van het veerhuis.
(zie vervolg bij Jan Zeilstra)
|