Aantekeningen |
- Bij de 2e foto:
In het pand waar de jongen met de fiets staat, Dorpstraat nr. 112, daarna Hooftstraat nr. 83 te Oudshoorn (rechts op de foto), begon Th.J. Ketel in 1849 zijn kleermakerij. Later was in dit pand de ijzerwarenwinkel van P. van Beijeren sr. gevestigd.
Bij de 3e foto:
Op de foto rechts van het huidige gebouw van de Oud-Gereformeerde Gemeenten in Nederland het woonhuis (nu Hooftstraat nr. 218) waar Th. J. Ketel op oudere leeftijd met zijn gezin ging wonen. Later werd dit pand bekend als de winkel van de weduwe A. van 't Hoff, galanterieën.
Uit De Viersprong nr. 105:
Ketel van Hackfort
De Oudshoornse familietak Ketel
door Huig van Leeuwen
Inleiding
De Oudshoornse kleermaker Thomas Jacobus Ketel (1826-1908) had er fier op kunnen zijn dat hij een telg was van het aloude en deels roemrijke geslacht 'Ketel van Hackfort'. Waarschijnlijk had hij er echter nauwelijks weet van dat zijn verre voorvaderen ooit de eigenaren en bewoners waren van kasteel Hackfort te Vorden en zelfs een heus familiewapen voerden, alhoewel, voor zover het de vroegste voorvader Ketel betrof, dit was 'aangevuld met een schuinstreep, zoals dat voor een bastaard behoorde'. Pas in de negentiger jaren van de vorige eeuw zijn er van het geslacht Ketel in diverse familietakken genealogische werkgroepen ontstaan die onderzoek hebben gedaan naaide namen 'Ketel', 'Van Ketel'. 'Kethel'. 'Keetell' en 'Ketele'. Zij wisten daarbij veel historisch materiaal te verzamelen.
Dit alles heeft geleid tot de oprichting van een stichting onder de naam 'Stichting Ketel van Hackfort. In 1994 verscheen onder redactie van deze stichting het 'Familieboek Ketel'. In het voorwoord stelt het stichtingsbestuur: 'Het werk i'üii de Stichting "Ketel van Hackfort" is hiermee niet voltooid; zij blijft gaarne door u geïnformeerd, zodat bet familiearchief blijvend bijgeboitden kan worden'
Verantwoording
Omdat mijn moeder, Arida Oppelaar (1908-2000), mij ooit vertelde dat zij als jong meisje bij manufacturier Thomas Ketel (jr.) te Gouwsluis had gediend, trok het Ketelboek mijn aandacht. Vooral echter omdat ik zelf van jongsaf aan de diverse families Ketel van nabij kende; ik werkte gedurende de periode 1948-1968 bij de ondernemers Ketel als (zelfstandig) etaleur. Voor mij was dit een uitdaging om, in overleg met en na schriftelijke toestemming van de redactie van het Ketelboek, aanvullend verhalend historisch onderzoek te doen bij het hoofdstuk 'De Oudshoornse familietak',^ het hoofdstuk dat mijns inziens ook voor de lezers van 'De Viersprong' het meest relevant is.
De Oudshoornse familietak Ketel
Toen Thomas Jacobus Ketel sr. zich in 1849 als 'kleedermaker' te Oudshoorn liet inschrijven, was dit wellicht om economische redenen. Met de afloop van de vervening van het achterland en het droogmaken van de polders waren veeteelt, akkerbouw en nijverheid in en rondom Oudshoorn in omvang toegenomen. De boerenbedrijven waren weer in opkomst. Rijke en voorname lieden, industriëlen, vestigden zich te Oudshoorn en het dorp zou voor de komende vijftig jaar een zekere welvaart ervaren. Tot uit de verre omgeving kwamen, ook door cle beurtscheepvaart, veel reizigers hier hun inkopen doen. Mevr. B.W. van der Kloot Meyburg (1883-1950), die jaren onderzoek deed naar de economische toestand in Oudshoorn, schreef er een informatieve studie over. In het boek toont zij aan clat haar dorp, althans in deze periode, 'zeer goede jaren kende'.
Er kon met Thomas Ketel dus nog wel een kleermaker bij. Waren te Oudshoorn de mannen die in dit ambacht werkzaam waren, nog op één hand te tellen, hun aantal zou de daarop volgende jaren met enkele tientallen toenemen, de vele thuisnaaisters niet meegerekend. Wie bedenkt dat in Thomas' tijd de manchester werkmanspakken nog met de hand werden genaaid, kan zich voorstellen dat er dankzij de toenemende industrie voor kleermakers genoeg werk was. De werktijden waren van 's morgens zeven tot 's avonds zeven en zaterdags tot 's middags twaalf uur. Het inkomen voor een kleermakersknecht van boven de zeventien jaar was rond 1900 ongeveer vijf gulden per week; ter vergelijking: een zadelmaker verdiende het dubbele.
Anders werd het toen zo'n veertig jaar later de kleermakers de beschikking kregen over een naaimachine. Het aantal kleermakers in loondienst nam daardoor af. Bovendien was de confectiekleding in opkomst,' waarvan vooral de 'gewone man' gebruik ging maken.
Nu ook de thuisnaaister en huisvrouwen zich de weelde van een naaimachine konden veroorloven - zij het op afbetaling - kreeg de handel in textiel en de daaraan verwante mode een nieuwe toekomst. Tegen de overgang naar de twintigste eeuw nam het aantal manufacturenbedrijven dan ook fors toe. Sommige, nog zelfstandige kleermakers specialiseerden zich in het bewerken van bont, het watteren en overtrekken van dekens, het maken van mantels enz.; zij trokken er als 'koopman' op uit met stalen kleclingstof en ventten textiele goederen. Het groeiende aantal branche-advertenties in de plaatselijke courant doet vermoeden dat de winkelnering in manufacturen en kleding in onze gemeenten floreerde.
Helaas zijn er geen vroege gegevens bekend over het bedrijf van Thomas, ook niet uit (familie)overlevering. Slechts eenmaal lazen we 'dat er bij T.J. Ketel kleermaker te Oudshoorn plaats is voor drie commensaals' (kostgangers).8 Adverteren deed Thomas verder niet. Uit zijn gezin is wel een aantal succesvolle ondernemers (middenstanders) voortgekomen. Over hen is meer historisch materiaal beschikbaar en er valt ook uit familie-overlevering veel te vertellen.
Geschiedenis
Thomas Jacobus Ketel, het derde kind van Marinus Ketel en Neeltje Binnendijk, telg uit een geslacht van kasteelheren, ridders, predikanten, portretschilders, huis ververs, glazenmakers, rijtuigschilders, vettewariers9 en hoedenmakers, vestigde zich samen met zijn eerste vrouw, Matje (Mathilda) Bruinixs, in 1849 te Oudshoorn. Uit de bevolkingsgegevens blijkt dat Thomas eerder al te Gouda en te Aarlanderveen als kleermaker werkzaam was. Het echtpaar huurde het pand Dorpsstraat nr. 112 (werd bij hernummering Hooftstraat nr. 83), dat oudere Alphenaren zich zullen herinneren als de ijzerwarenwinkel van P. van Beijeren sr., tegenover kruidenier Van Staveren. Het pand dateerde uit begin 1800 en werd in 1985 gesloopt.
Zes jaar later, in 1855, vestigde Thomas zich in een ander pand in de Dorpsstraat (nummer onbekend) dat later Hooftstraat nr. 212 werd; zijn oom Thomas Binnendijk, aan wie hij zijn voornaam te danken had, werd de nieuwe huurder van het pand Dorpsstraat nr. 112.
Thomas en zijn vrouw Matje Bruinixs kregen acht kinderen. Na het overlijden van Matje (1825-1871) hertrouwde Thomas op 8 maart 1872 met Gerritje de Jeu, geboren op 2 februari 1828 te Aarlanderveen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Het gezin Ketel woonde toen in een gesloten woonhuis in de Dorpsstraat, hernummercl tot Hooftstraat nr. 218, later bekend als het winkelpand van de weduwe Van 't Hoff, galanterieën, tegenover de machinefabriek van Ottens.
(voor vervolg zie bij zoon Cornelis)
Streekarchief Rijnlands Midden:
Oudshoorn bevolkingsregister 1850-1861, deel 2 blz. 74, 86, 94
naam Thomas Jakobus Ketel
partner Matje Brunniks
geboren 18-08-1826 te Gouda
adres Oudshoorn, wijk 6 nr. 193b, 206, 212a
kerk NH
beroep kleermaker
ingekomen 01-12-1849 Aarlanderveen
Oudshoorn bevolkingsregister 1861-1880, deel 2 blz. 241
naam Thomas Jacobus Ketel
partner Matje Bruniks, e.v. Gerritje de Jeu
geboren 18-08-1826 te Gouda
adres Oudshoorn, wijk 2 nr. 193
kerk NH
beroep kleermaker
Oudshoorn bevolkingsregister 1900-1919, deel 4 blz. 13, 65
naam Thomas Jacobus Ketel
partner Gerritje de Jeu
geboren 18-08-1826 te Gouda
adres Oudshoorn, wijk 3 nr. 226, 189
kerk GerK
beroep kleermaker
vertrokken overleden 06-12-1908
plaatsnaam Oudshoorn
|