Aantekeningen |
- Uit De Viersprong, nr. 98:
(Zie hiervóór bij Jacob Treur, de eerste echtgenoot van Cornelia van Leeuwen.)
Op 28 september 1834 hertrouwde Cornelia met marktschipper Jan de Jong Simonszn. Er kwamen zeven kinderen, van wie er drie heel jong overleden. Jan werd bovendien voogd en Cornelia toeziend voogd over haar twee kinderen uit haar huwelijk met Jacob Treur. Cornelia overleed op 9 november 1848. Mogelijk is zij slachtoffer geworden van de cholera-epidemie die in 1848-'49 in ons land heerste en die ook in Aarlanderveen zijn tol eiste. Samen met de kinderen werd Jan erfgenaam van Cornelia. De kinderen erfden van hun moeder ieder 2.385 gulden maar dat geld werd door Jan in bezit genomen 'als zekerheid tot een prompte voldoening van hypotheken'.
Jan de Jong Simonszn. ging opnieuw een huwelijk aan, dit keer met de uit Varik (Gelderland) afkomstige Gijsbertje van Ballegoijen. Zij was al eerder getrouwd geweest met de Alphense Johannes de Jong. Hij was geen naast familielid van Jan de Jong Simonszn.; zij hadden verschillende ouders.
Jan de Jong Simonszn. en Gijsbertje Ballegoijen trouwden op 17 augustus 1850. Er kwamen twee dochters, die echter heel jong overleden, en een zoon, Simon Janszn. de Jong.
Gijsbertje stierf op 8 maart 1856 en conform het testament kwam de hele nalatenschap aan de langstlevende toe. Een vrij ingewikkelde boedelscheiding werd in gang gezet, ingewikkeld omdat de nog nooit uitgevoerde boedelscheiding na het overlijden van haar eerste echtgenoot, Johannes de Jong, hierin moest worden verwerkt. Uiteindelijk werd aan Jan de Jong Simonszn. onder meer toegewezen:
1. een contant bedrag van 353,40 gulden.
2. het huis met pakhuis annex koepel en schuitenhuis, sectie C 45, gewaardeerd op 2.750 gulden.
3. een huis met erf nabij nr. 2, gewaardeerd op 800 gulden.
4. de marktschuit en het veerrecht.
5. een schuur met erf aan de Aardijk, gedeeltelijk in gebruik als woonhuis, gewaardeerd op 130 gulden.
6. een vierde deel van de helft van een perceel wei- en hooiland te Waspik (NB), gewaardeerd op 1.200 gulden.
7. een hypotheek betreffende Rijnkade nr. 6, groot 1.895 gulden.
Jan de Jong Simonszn. werd door zijn aandeel in de erfenis een bemiddeld man. Hij was niet van plan als marktschipper verder te gaan. Na het faillissement van de vruchtensapfabriek van de firma Weduwe Rok & Zoon, inclusief de broodbakkerij en -winkel van de overleden Jacobus van der Hidde, kocht hij op 30 juni 1857 de fabriek voor 10.200 gulden, met de bedoeling het vruchtensapbedrijf voort te zetten. Voortaan was zijn beroep 'fabrykant in bessen en andere vruchtensappen'. Dat beroep oefende Jan niet lang uit. Hij overleed op 30 september 1858 en de firma Weduwe Rok & Zoon zou het volgende jaar weer onder de hamer komen.
Nog tijdens zijn leven had Jan de Jong Simonszn. zijn huis, pakhuis en marktschuit te gelde willen maken. Daarom liet hij op 10 september 1857 een veiling houden waarbij verkctcht zouden worden:
1. een hecht en sterk betimmerd huis etc., kadastraal behorende onder sectie C 45.
2. een hecht en ruim pakhuis met stal etc., eveneens behorende onder Sectie C 45.
3. het veer vanaf de Lage Zijde onder Aarlanderveen op de steden Amsterdam en Leiden v.v., varende met de zeer goed onderhouden marktschuit met derzelver zeil, treil ('t want), kleden, haken bomen en verdere inventaris, die als zodanig door de verkoper tot uitoefening van het veer is gebruikt. De verkoper wil daarbij volledig afstand doen van zijn rechten als veerschipper.
De enige die zich aan een bod waagde, was de Aarlanderveense timmerman Philippus Stans. Hij zette in op:
nr. 1: voor 2.700 gulden.
nr. 2: voor 1.700 gulden.
Voor nr. 3 had hij geen belangstelling. Het resultaat was dat de veiling werd opgehouden; er werd niets verkocht. Op diezelfde dag werd aangekondigd dat de marktschuit met veerrecht op 15 september 1857 in het openbaar zou worden verkocht. Deze verkoop ging niet door; ene Vergunst had de marktschuit en het veerrecht al onderhands gekocht; daarover straks meer.
Dit is het enige moment geweest dat de twee onderdelen van het perceel Sectie C 45 dreigden te worden gescheiden. Daarom was bij voorbaat in de akte opgenomen: 'Het zal de koper van pand nr. 2 vergund zijn mest en vuilnis in de bergplaats aan de Rijn bij de brug te werpen. Doch het vervoer daarvan moet door de steeg aan de noordzijde van het pand plaatsvinden.' Ook werd bepaald dat de deur in de scheidsmuur tussen de erven van de twee panden moest worden dichtgemetseld, op kosten van de koper van pand nr. 1.
Een maand na de mislukte veiling kwam op 18 oktober 1857 het ongedeelde perceel opnieuw ter veiling. Koper werd Leendert Vergunst, die het perceel kocht voor zijn minderjarige zoon Teunis Vergunst. De koopsom was 4.000 gulden k.k. De opgehouden veiling van 10 september zou meer hebben opgebracht; in elk geval was dan één gang naar de notaris uitgespaard.
(Zie verder bij Leendert Vergunst, geb. 06-08-1811.)
|