Aantekeningen |
- Bij de 1e foto:
Het gemeentehuis van Oudshoorn in de Hooftstraat, van 1860 tot 1918. Hel linker gedeelte van dit pand was eigendom van Theunis van den Boom en later van diens zoon Gerrit, die daar een winkel in huishoudelijke artikelen en gereedschappen hadden.
Bij de 2e foto:
Het gemeentehuis van Oudshoorn in de Hooftstraat, links met vlaggenstok.
Woonde tot zijn dood in de Hoofstraat in Oudshoorn. Na zijn dood besloot de gemeenteraad van Oudshoorn zijn huis te kopen en in te richten als gemeentehuis.
Uit De Viersprong nr. 97:
In de vergadering van de gemeenteraad van Oudshoorn van 6 september 1859 herinnerde burgemeester J.W. Rösener-Manz de raad eraan dat de 'De Star' met ingang van 1 januari 1860 niet meer ten dienste stond van de gemeente omdat de huur van het lokaal was aangegaan voor één jaar, lopende van 1 januari tot 31 december 1859. Met deze opmerking deed de raad niets. Pas aan het eind van de raadsvergadering van 13 december 1859 werd besloten de recht- of vergaderkamer van de gemeenteraad weer voor een jaar voor dezelfde prijs en onder dezelfde voorwaarden te huren. Toen de raadsvergadering reeds was gesloten, gebeurde er iets opmerkelijks. Het verloop van de gebeurtenis kunnen we lezen in het verslag van de speciaal hiertoe belegde raadsvergadering van 21 december 1859: 'Na het sluiten van de vergadering van 13 december werd het idee geopperd om tijdens de openbare veiling van 22 december het huis in de Hooftstraat te kopen, dat bewoond was geweest door de onlangs overleden P.F. van der Steen, oud-korenmolenaar. Dat huis zou na enige veranderingen uitermate geschikt kunnen zijn om in te richten tot gemeentehuis, maar de aankoop ervan moest wel voor een redelijke prijs kunnen worden gerealiseerd.'
Aan de heren S. Piek en H. Kloot werd gevraagd het gebouw op te nemen, de voorwaarden te vernemen en daarover rapport uit te brengen in de raadsvergadering. Wethouder Kloot bracht dit rapport uit met een gunstig oordeel, waarna de zaak uitvoerig werd besproken. Uiteindelijk werd met algemene stemmen besloten dat het nuttig, wenselijk en voordelig zou zijn een eigen gemeentehuis te bezitten, dat er een pand beschikbaar was dat na enige veranderingen zeer geschikt was en dat dit pand zeer gunstig lag in het middelpunt van de uitgestrekte gemeente. Daarom werden burgemeester en wethouders gemachtigd het bovengenoemde pand aan te kopen voor de maximale prijs van ƒ 2.300,-. Bovendien besloot de raad, ter bestrijding van de kosten van aankoop en verbouwing, het college te machtigen een geldlening aan te gaan van ƒ 3.500,- tegen een rente van 4%, met een jaarlijkse aflossing van ƒ 300,-. Wethouder Kloot deelde in de raadsvergadering van 27 december 1859 mee dat hij namens de gemeente op de openbare veiling het pand voor ƒ 1.980,-, zonder de bijkomende kosten, had aangekocht. De koopsom zou bij de aanvaarding op l februari 1860 moeten worden betaald.
|