Aantekeningen |
- Bij de foto's:
1: Leendert van Leeuwen
2: schets van de kerktoren van Aarlanderveen
3: het woonhuis aan de Dorpstraat 59, waar Leendert in 1828 overleed
4: de overlijdensadvertentie van Leendert
5: de voorkant van het schriftje met zijn memoires
Uit De Viersprong nr. 111:
Een Aarlanderveense "alles-doener" (door Arjen van 't Riet)
Geschiedenis wordt gemaakt door mensen. Om de sociale structuur van een dorp goed in beeld te krijgen, zouden eigenlijk biografieën van alle inwoners moeten worden gemaakt. In de praktijk is dat natuurlijk niet mogelijk. De basisgegevens (data van geboorte, huwelijk, overlijden, aantal kinderen) zijn meestal wel beschikbaar en ook over onroerend goed en rijkdom of armoede is in de archieven vaak wel het nodige te vinden. Moeilijker is het om informatie te weten te komen over de dagelijkse handel en wandel van een persoon, om van het gedachtegoed van iemand nog maar te zwijgen. Soms is er een uitzondering. De Aarlandervener Leendert van Leeuwen zette in 1818 voor zijn kinderen zijn levensverhaal op papier onder de titel "Eenige bijzondere wederwaardigheden mijns leevens nagelaten voor mijne kinderen." Aangevuld met gegevens uit notariële, gemeentelijke en kerkelijke archieven geeft het schriftje een mooi beeld van een Aarlandervener die van vele markten thuis bleek te zijn.
Afkomst en jeugd
Leendert van Leeuwen (junior) werd in Aarlanderveen geboren op 10 november 1776 als zoon van Leendert van Leeuwen senior en Claasje de Vet. Leendert senior was afkomstig uit Zevenhuizen en had zich in januari 1764 in Aarlanderveen gevestigd (zijn echtgenote volgde in april). Hij was een van de belangrijkste veenlieden die betrokken was bij het uitvenen en later droogmaken van de huidige Drooggemaakte polder aan de westzijde van Aarlanderveen. Leendert was hierdoor tot grote welstand gekomen en behoorde tot de rijkste inwoners van het dorp. Uiteindelijk bracht hij het tot 'president' van het gemeentebestuur. Het echtpaar Van Leeuwen-de Vet kreeg acht kinderen (vijf zoons en drie dochters) van wie Leendert de zevende was. Leendert ging bijna vier jaar naar school. Daar viel zijn godsdienstigheid de schoolmeester op, die daarover vaak met Leendert in gesprek ging. De schoolmeester stelde Leendert voor om predikant te worden en ook tijdens de gesprekken van Leendert met zijn moeder werd dit idee besproken. Maar, hoewel Leendert daartoe 'wel eenige lust gevoelde', vreesde hij daarvoor 'al te onkundig te zullen zijn'. Op zijn dertiende ging hij van school en werd het zijn taak thuis behulpzaam te zijn bij de zaken van zijn vader. Hij moest kennis opdoen in de boerderij en veenderij van vader, op alle zaken 'opzigt' hebben en als boekhouder van zijn vader optreden. Op aandrang van zijn vader kreeg hij onderwijs op de 'klavesimbal' en deed hij enige kennis op van de landmeetkunde.
Huwelijken en gezin
Leendert is drie keer getrouwd geweest. In 1798 trouwde hij met Jacoba Versluijs. Het echtpaar betrok een woning aan de Dorpsstraat (nu huisnr. 51), die Leenderts vader en Jacoba's moeder voor het echtpaar hadden gekocht. Leendert schrijft dat hij een gelukkig huwelijk heeft gehad met Jacoba. Wel leed het gezin onder de inwoning van zijn schoonmoeder, waarover hij verder noteert: 'maar daarvan zwijge ik, dit is al te veel bekend geweest en zoude dit liever in vergetenheid gehoude hebbe'.
Jacoba overleed na een ziekte in augustus 1810. Omdat hij drie jonge kinderen had, kwam Johanna Maria van Muijen als huishoudster bij Leendert in dienst. In augustus 1811 trouwde hij met haar. Ook dit was een gelukkig huwelijk, waaraan een jaar later een einde kwam, toen Johanna na een zware bevalling overleed. Na dit overlijden besloot Leendert om zijn intrek in een andere woning te nemen. Hij verhuisde naar de woning (nu Dorpsstraat 59), die zijn oudste dochter uit de erfenis van haar grootmoeder had gekregen. Op aandrang van veel mensen trouwde hij in 1815 opnieuw. Zijn derde echtgenote was Maria Jacoba van der Wal. Ook dit huwelijk omschrijft Leendert als goed: '.. .opregt hartelijke liefde en eensgezindheid woont in ons midden'. Uit dit laatste huwelijk werd in 1816 het vijfde kind van Leendert geboren.
Zijn plaats in het dorpsleven
Leendert woonde met zijn gezin midden in het dorp. Zoals gebruikelijk was voor degenen die behoorden tot de maatschappelijke bovenlaag was hij ook nauw betrokken bij het dorpsleven. In de eerste plaats werden de muzikale en administratieve ondergrond en opleiding van Leendert ten dienste van de kerk gesteld. In december 1817 werd hij benoemd tot organist van de Hervormde kerk en in juni 1820 volgde de benoeming tot kerkelijk ontvanger. Ook de burgerlijke gemeente profiteerde van Leenderts kennis. In de Franse tijd, in ieder geval van 1808-1812, was hij gemeente-ontvanger. In 1816 moest hij zich uitgebreid verantwoorden voor de inkomsten en de uitgaven die hij in die functie voor de gemeente had gedaan. Tenslotte bekleedde hij in dezelfde periode de functie van gaarder (inner) van de zogenaamde 'bin-nenlandsche kosten', een belasting voor het ambacht. Uit al deze activiteiten ontving hij enig salaris. Het waren echter kleine bedragen, die golden als aanvulling op de belangrijkste inkomstenbron
die hij had. Leendert bezat samen met zijn broers twee boerderijen en percelen land in de Nieuwkoopse droogmakerij. De boerderijen werden door een zogenaamde zetbaas gedreven en waren in hoofdzaak gericht op de graanbouw. Ook Leenderts opleiding in de (land) meetkunde heeft sporen in de Aarlanderveense dorpsgeschiedenis nagelaten. Toen het Aarlanderveense ambachtsbestuur in de zomer van 1803 besloot de toren van de dorpskerk te vervangen, werden door Leendert van Leeuwen ontwerptekeningen voor een nieuwe toren vervaardigd. Hij had dus ook enige bouwkundige kennis opgedaan. Naast dit torenontwerp is er overigens maar één aanwijzing dat Leendert op bouwkundig gebied actief was. Dit betrof in 1801 de bouw van de vierde molen van de Aarlanderveense molenviergang, waarvan Leendert samen met Jan de Bruijn uit Gouda de aannemer was.
Overlijden en nalatenschap
Leendert overleed in april 1828 en twee maanden later werd in opdracht van zijn erfgenamen het bezit van Leendert uitgebreid geïnventariseerd. Voor de inboedel waren de taxateurs twee dagen in de weer. De opsomming van de inventaris geeft een prachtig beeld van de woning van een welgestelde Aarlandervener aan het begin van de negentiende eeuw. Veel meubilair, serviesgoed, gouden en zilveren sieraden en 'luxe meubilair', zoals een 'staand horologie'. In de achterkamer stond een klavecimbel en in het kantoor een eikenhouten secretaire en ook nog een bijzonder meubelstuk: een loketkastje, een kastje met vakjes voor het opbergen van papieren. Hoezeer Leendert ook bekend was met administratie, zijn eigen administratie liet ernstig te wensen over, zozeer dat de erfgenamen grote moeite hebben gehad met de verdeling van de erfenis. Van die administratie is dan ook niets bewaard gebleven, uitgezonderd zijn handgeschreven 'bijzondere wederwaardigheden'. Maar dat was dan wel het meest interessante papier in de nalatenschap van deze Aarlanderveense administrateur-herenboer-turfhandelaar-organist-architect-molenbouwer.
|