Aantekeningen |
- Uit De Viersprong, 24e jaargang nr. 91, mei 2007
De Raadhuisstraat en zijn bewoners XVI
door G. P. van Muijen
Raadhuisstraat nrs. 271 en 273
Vervolg van het verhaal bij Jan Cornelis van Zwieten (ged. 08-02-1734).
In 1830 kocht Jacobus van den Bergh Jzn. de panden Raadhuisstraat 271 en 273 van Jan Cornelis van Zwieten voor ƒ 2.600. Van den Bergh was meester goud- en zilversmid; zijn titel was goud- en zilverkasthouder. Hij was onder de Franse wetgeving (1810-1814) getrouwd met Catharina Kommer.
De percelen werden bij de aankoop in 1830 beschreven als: 'Twee huizen en erven, staande en gelegen aan de Lage Zijde van de Rijn onder Aarlanderveen, strekkende van de Heerenweg tot achter aan de Rijn, belend ten zuiden de weduwe van Arie de Jong en ten noorden Wolf Mozes Consenheim'. Deze laatste was koopman en beleed het joodse geloof.
Van den Bergh was niet onbemiddeld. Naast deze opstallen bezat hij nog meer huizen, zoals een blok van tien woningen in de huidige Van Mandersloostraat bij de 'Gazfabriek' van G.S. Ponsioen. Ook in deze fabriek was hij voor ƒ 6.000 deelgenoot. De fundamenten van de gasfabriek werden tijdens de bouw van winkelcentrum 'De Aarhof' blootgelegd. Verder vond ik in de nalatenschap van Van den Bergh als bezit opgetekend de helft van 4 bunder, 97 roeden en 4 ellen (ruim 2 hectare) rietland, boshakhout en water en van een collectie waardepapieren zoals aandelen in maatschappijen en zeeschepen. Van den Bergh is lid geweest van de Aarlanderveense gemeenteraad. Het is niet uit te sluiten dat Van den Bergh de beide panden (nrs. 271 en 273) heeft laten verbouwen dan wel opnieuw heeft laten optrekken. In de eerste kadastrale legger van Aarlanderveen van 1832 staat voor nr. 271 aangegeven: 'C54 en C55, aan de weg bestaande uit een huis zonder erf met daarachter een huis met erf, grenzende aan de zuidzijde aan een nog bestaande steeg, die toen in eigendom was van de buurvrouw, de weduwe van Arie de Jong.' Nu zien we daar één bouwblok staan met een aanbouw uit de jaren zestig van de vorige eeuw.
Nr. 273 werd in 1832 aangeduid als: 'C53, een huis met een zeer bescheiden achteraanbouw', waarin mogelijk een secreet en een hout- en turfberging waren opgenomen. Op foto's zien we aan de Rijnzijde een royale serre, die wellicht later is aangebouwd. Nu staat op deze plek een fraai pand in laat-Franse neoclassicistische stijl, een bouwstijl die tussen 1750 en 1860 vorm kreeg. Aan de straatzijde is de fraaie robuuste gootlijst over de hele lengte versierd met een rij blokjes, een zogenaamde 'kalfstand'. Boven de vensters op de eerste verdieping zijn eenvoudige ornamenten te zien, die ooit ook beneden hebben gezeten. De pleisterlaag op de voorgevel zal later zijn aangebracht.
De herbouw heeft mogelijk plaatsgevonden tussen 1840 en 1850. Dit vermoeden wordt versterkt door de vondst van enkele akten in de archieven van de Oudshoornse notaris W.L. Kalkoven, op naam van Jacobus van den Bergh, meester goud- en zilversmid te Aarlanderveen. De akten betreffen het afsluiten van enkele hypotheken om, naar het schijnt, bouwplannen te kunnen verwezenlijken. In 1841 kreeg hij een lening van ƒ 250, hem verstrekt door kleermaker Jan Meyer te Kudelstaart, en daarna een lening van ƒ 600 van David Burgersdijk en Clara Koperdraat te 's Gravenhage. Waarom werd het geld zover van huis gehaald? Mochten de plaatsgenoten (nog) niet weten dat Van den Bergh geld van anderen nodig had? In 1848 werd hem wederom een lening van ƒ 600 gegeven, nu door de Oudshoornse vleeshouwer Meyer Markus. De leningen werden verstrekt onder borgstelling van het onroerend goed dat Van den Bergh bezat. De rente was 5% en de aflossing 'te aller tijd' met een opzegtermijn van drie maanden.
Het lijkt of de welvarende Van den Bergh in die tijd financieel wat in een dip was beland. In 1848 trad hij op als agent van de 'Nederlandsche Maatschappij van Brandverzekering' te Tiel. Uit hoofde daarvan werd hij belast met de aanbesteding en het herstel van een door brand verwoest pand in Oudshoorn waarin het logement van Cornelia van Ommeren, weduwe van Cornelis van Leerdam, was gevestigd (wijk G, nr. 226).
Na het overlijden van Jacobus van den Bergh in november 1868 verkocht zijn weduwe Catharina Kommer de twee panden, die haar volgens het testament voor een vierde deel toekwamen, aan de geneesheer, heel- en vroedmeester Jacobus Johannes Matthias Richelle voor ƒ 3.000. Deze was in 1835 in Aarlanderveen geboren. Het geheel werd nu omschreven als: 'een huis verdeeld in twee woningen, verder getimmerte en erf benevens een burgerwoonhuis met erf naast en met het eerstgenoemde pand verbonden en gelegen aan de Lage Zijde van de Rijn onder Aarlanderveen, strekkende van de straat tot in de Rijn, op de kadastrale legger voorkomende onder sectie C, nrs. 53, 54 en 55, groot 2 are en 51 centiare'. De afwijkende beschrijving ten opzichte van 1832 staaft het vermoeden dat Jacobus van den Bergh inderdaad de huizen heeft laten verbouwen of vernieuwen, hoewel het kadaster daar geen uitsluitsel over geeft. Omdat het perceel in tweeën werd bewoond, kan het zijn dat de zoon van Jacobus. Johannes van den Bergh, die gehuwd was met Clara Josephina Eijman, bij zijn vader inwoonde. Ook Johannes was goud- en zilversmid. Bij de verkoop in 1870 was als getuige Arnoldus Wilhelmus Kouwets aanwezig, een gezel-goudsmid die bij hem in dienst was.
|