Aantekeningen |
- Uit Gens Nostra, jaargang 69, nr. 9:
Conservenfabricage
Drie leden van de zeepziedersfamilies stichtten in 1877 een conservenfabriek. Het waren de inmiddels 69-jarige Adrien Tieleman, die ook een van de oprichters van de firma Dros en gebroeders Tieleman was geweest, zijn 49-jarige schoonzoon (en tevens oomzegger!) Dirk Cornelis Dros en diens 23-jarige zoon Cornelis Dros. In de bedrijfsnaam werden de familienamen deze keer in de andere volgorde gezet: Tieleman & Dros. Er werd een nieuwe fabriek gebouwd in het gebied tussen de Middelstegracht en de Hooigracht, vlakbij de zeepfabriek. De leiding van het bedrijf werd al snel versterkt met de in 1853 geboren Hendrik Willem Tieleman, de jongste zoon van Adrien. Hij had daarvoor een aantal jaren in Zevenbergen gewoond, waar de familie Tieleman belangen had in een suikerfabriek. Zijn iets oudere broer Cornelis Nicolaas bleef in Zevenbergen. Het inblikken van levensmiddelen was in 1877 een vrij nieuw verschijnsel, al waren er een paar fabrieken die dat al eerder deden. Tieleman & Dros leverde zijn producten (niet alleen groente, maar bijvoorbeeld ook vlees, soep en jam) aanvankelijk vooral aan de "overzeesche bezittingen" maar later werd ook de afzet in het binnenland belangrijk. Een deel van de groenten werd met schepen aangevoerd vanuit de Veenstreek (Roelofarendsveen en omgeving). De zaken gingen goed, en de fabrieken werden steeds verder uitgebreid. Ook de andere kant van de Middelstegracht werd erbij betrokken. Na de uitbreiding met de gebouwen van de zeepfabriek werd het fabriekscomplex nog groter. Het bedrijf had een eigen elektriciteitscentrale en een eigen blikfabriek. Bij het vijftigjarig bestaan in 1927 was Tieleman & Dros de grootste conservenfabriek van Nederland.
Net als bij de zeepfabriek bleef de leiding van het bedrijf in handen van familieleden. Het bedrijf kende perioden van grote bloei, maar na de Tweede Wereldoorlog ging Tieleman & Dros achteruit door het wegvallen van Nederlands-lndië als afzetmarkt. Desondanks werd het 75-jarig bestaan in 1952 nog groots gevierd. Er werkten toen nog zo'n 400 vaste medewerkers, aangevuld met honderden tijdelijke mensen in de campagnetijd. Het lukte echter niet om het hoofd boven water te houden en in 1955 ging het bedrijf failliet. De fabrieksgebouwen werden later dat jaar bij een openbare veiling gekocht door de gemeente Leiden. Een groot deel daarvan werd gesloopt en de grond werd gebruikt voor een verkeersdoorbraak en voor nieuwbouw in het kader van de stadsvernieuwing.
|