Aantekeningen |
- Uit Gens Nostra, jaargang 69, nr. 9:
Politiek en journalistiek
De vier families die het onderwerp zijn van dit artikel (Tieleman, Dros, Eigeman en Hoogeboom) behoorden oorspronkelijk niet tot het stedelijke patriciaat waaruit het stadsbestuur werd samengesteld. Mede dankzij de economische successen van veel familieleden stegen ze in aanzien. De zeepfabrikant Adrien Tieleman was in 1866 de eerste uit deze families die lid werd van de Leidse gemeenteraad. Zijn streng-christelijke uitgangspunten klonken duidelijk door in zijn bijdragen aan de debatten: hij verzette zich tegen de bevoordeling van het openbaar onderwijs en de subsidiëring van de schouwburg en hij stelde zonder succes voor om de jaarlijkse kermis af te schaffen. Hij bleef raadslid tot 1871. Later, van 1888 tot 1893, zat zijn zoon Casparus Cornelis in de gemeenteraad. Abraham Herman Eigeman, de directeur van de Leidsche Sajetfabriek, was gemeenteraadslid van 1869 tot 1881. Hij had een breed netwerk, zowel in Leiden als daarbuiten. Zo was hij van 1866 tot 1884 landelijk voorzitter van de 'Vereeniging van en voor Nederlandsche industrieelen! Hij drong regelmatig bij de regering aan op een meer protectionistische koers: hogere invoerrechten om de belangen van de Nederlandse industrie te beschermen.
In 1863 bleek dat er door leden van de vier families heel verschillend werd gedacht over een heikel onderwerp: de wenselijkheid van een wettelijke regeling van de kinderarbeid. Op 17 maart 1863 werd er door een groep Leidse fabrikanten een 'adres' aan de koning gezonden waarin stond "dot zij - bewogen met den toestand der in fabrieken arbeidende kinderen, en overtuigd van de dringende noodzakelijkheid eener allen verplichtende regeling betreffende het onderwijs, de uren van arbeid en rust dier kinderen - zich genoopt gevoelen Uwe Majesteit eerbiedig te verzoeken, zoodanige regeling te doen ontwerpen, en 't zij bij besluit of in overleg met de Staten Generaal te doen vaststellen". Tot de ondertekenaars behoorden de firma's Dros en Gebroeders Tieleman en J.J. Hoogeboom en Zoon. Elf jaar later zou de initiatiefwet van het kamerlid Samuel van Houten worden aangenomen.
Lang niet iedereen in Leiden was het eens met het 'Leids Adres'. De hiervoor genoemde A.H. Eigeman liet bijvoorbeeld in woord en geschrift blijken dat hij sterk gekant was tegen een wettelijke regeling. Datzelfde gold voor Abraham Montagne, die getrouwd was met Geertruida Johanna Hoogeboom en dus een schoonzoon was van J.J. Hoogeboom senior. Hoewel de zojuist genoemde Abraham Montagne alleen aangetrouwd was, verdient hij hier toch een aparte vermelding. Hij was een kleurrijke figuur, die over alles een mening had en daar ook graag voor uitkwam, en bovendien een opvallende gave had om allerlei functies met elkaar te combineren. Hij werd geboren in 1810 en begon op 18-jarige leeftijd als surnumeraire klerk bij de gemeente. Al tien jaar later was hij de hoogste ambtenaar na de gemeentesecretaris. Dat bleef hij meer dan vijftig jaar. Naast zijn ambtelijke functie werkte hij onder andere als commissionair in effecten, verzekeringsagent en zaakwaarnemer en schreef hij boeken, brochures en bijdragen voor onder andere de NRC en de Leydsche Courant. Toen in 1860 het Leidsch Dagblad werd opgericht, werd hij daarvan de eerste hoofdredacteur. Na zeven jaar moest hij na een conflict met de eigenaar A.W. Sijthoff opstappen, maar direct daarna stichtte hij het Nieuw Leidsch Dagblad. Na een halfjaar moest hij erkennen dat die krant onvoldoende levensvatbaar was. Hij ging daarna onverdroten door met het schrijven van artikelen in andere bladen. In 1892, toen hij 81 was en ruim 63 jaar bij de gemeente had gewerkt, werd hij tot zijn verontwaardiging met pensioen gestuurd.
|