Aantekeningen |
- Uit De Viersprong nr. 107:
In 1836 liet steenbakker Nicolaas Hoffer de Kanter, zoon van Pieter de Kanter en Johanna Hoffer, met zijn broer Pieter Johannes de Kanter, van beroep pannenbakker, een 'ijvoorzwartfabrijk' bouwen, niet ver van zijn steenbakkerij 'Rust en Werk'. Nicolaas was getrouwd met Sara Magdalena 't Hooft en samen hadden zij één dochter, Johanna. Johanna Hoffer de Kanter trouwde in Alphen in 1836 met Gerhardus Hendrikus Coninck Jongkindt, zoon van Frederik Jongkindt en Gerardina Maria Coninck.
In 1840 verpachtte Nicolaas de grond waarop de fabriek stond aan zijn schoonzoon Gerhardus, 'ter oprigting eenen fabriek van beenzwart en verf en andere waren, doch echter niet van zulke goederen welke in concurrentie zouden kunnen komen met de pannen-, estrik- (vloertegels) en steenbakkerijen van gemelde heeren Nicolaas Hoffer de Kanter en Pieter Johannes de Kanter.' Met de laatste aanvulling wilde Nicolaas voorkomen dat de activiteiten van zijn schoonzoon concurreerden met die van hem en zijn broer. Gerhardus nam waarschijnlijk de fabriek over die zijn schoonvader in 1836 had laten bouwen. In 1848 deed Gerhardus aangifte van het overlijden van zijn schoonvader Nicolaas Hoffer de Kanter, op 5 augustus te Alphen. De grond waarop de ivoorzwart-fabriek stond, was vanaf dat moment in handen van Pieter en de erfgenamen van Nicolaas. Gerhardus breidde hierna de fabriek enkele keren uit, alvorens hij in 1855 herbouw pleegde. Vier jaar na de herbouw ging hij echter al failliet en de gehele boedel werd geveild. Gerhardus was naast beenzwartfabrikant ook olie- en lijnkoekmolenaar, steenbakker en koopman. Niet alleen de beenzwartfabriek werd geveild, maar ook andere gebouwen en stukken grond, zoals een stoom-olieslagerij, een bouwmanswoning met bijbehorende 'getimmerten' en bouwland met steenaarde.
De verkoop van de beenzwartfabriek vond plaats in 1860. De grond was nog altijd eigendom van Pieter Johannes de Kanter en de erven van Nicolaas Hoffer de Kanter. Maarten van der Eist was de hoogste inzetter. Bij het afmijnen werd het perceel door Hermannus Smit afgemijnd op 5.950 gulden. Hij was daarmee de voorlopige koper van de fabriek, omdat de veiling had plaatsgevonden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de hoogste bieder eigenaar zou worden als Pieter Johannes de Kanter de fabriek niet zou kopen. Reeds in 1840 was vastgelegd dat bij verkoop van de fabriek de grondeigenaar en erfgenamen het recht hadden om de fabriek te kopen voor hetzelfde bedrag als op de veiling geboden zou worden. Pieter Johannes de Kanter kocht daarop de fabriek voor het geboden bedrag en werd hiermee de nieuwe eigenaar.
(voor vervolg zie bij Gerrit Lodewijk Piek, geb. 07-12-1835 en schoonzoon van broer Pieter Johannes)
|