Aantekeningen |
- Bij de foto:
De familie Jacob Rijfers op hun tjalk in de Spoorhaven te Alphen aan den Rijn in 1937. V.l.n.r. de kinderen Antje (6), Jannie (12), Daniël (8), Fok (14), Jan (4) en nichtje Riet Heemrood (12). Geheel rechts, staande in het klapluik, moeder Adriana. Op de achtersrond de Bonifaciuskerk
Onderstaand verhaal, opgetekend uit de mond van Jacob's zoon Fok, verschilt op relevante onderdelen van het verhaal dat verscheen in De Schuttevaer van 29-07-2006 (zie bij Jacob's broer Paulus. Welke versie is juist?
Uit De Viersprong nr. 106:
In 'Rijn en Gouwe' van 19 maart 2005 en het 'Algemeen Dagblad' van 20 september 2008 vertelde de heer Fok (Folkert) Rijfers (85 jaar) ook over de aanleg van het Bospark. Hij hielp zijn vader die met zijn beurtschip, een tjalk, zand aanvoerde. Het was een paviljoentjalk, herkenbaar aan het lange helmhout dat over het verhoogde achterdek, het paviljoen, draaide. Het schip was in 1905 bij 'De Dageraad' in Woubrugge gebouwd in opdracht van F. Rijfers te Woerden. Het was 17,30 m. lang en 3,58 m. breed. De diepgang was 0,65 m. Het schip kostte ƒ 2.850 met inlevering van een oud schip ter waarde van ƒ 550. De tweede eigenaar was Paul Rijfers te Rietveld (Vrouwe Geertruida) en de derde eigenaar vanaf 1923 Jacob Rijfers te Alphen aan den Rijn (Vrouwe Adriana).
'Het schip had zo'n laag plafond dat je altijd gebukt moest lopen. Tot mijn vijftiende woonden we op de boot. We sliepen met zijn vieren in het vooronder en mijn ouders sliepen met de jongste achter in de kleine kooi. We lagen op beddenstro en mijn ouders op kapok. Het was allemaal erg krap. Er zat een kleine keuken in het ruim. Het woongedeelte was mooi afgetimmerd. Als het schip leeg was, konden we schommelen in het ruim. Mijn vader, Jacob Rijfers, en moeder, Adriana de Bruin, waren geboren en getogen op het water. Vader was aangewezen op de goederen die bij kreeg aangeboden. Soms lagen we maanden aan wal. Het was zeker geen vetpot, daar stond tegenover dat we overal kwamen. Ik heb veel van Nederland gezien. We hebben alleen niet veel op school geleerd. Alleen als we ergens aan wal lagen, konden we naar school', aldus Fok Rijfers.
De zwaarste tijd kwam in 1930, bij het begin van de crisis. Het gezin Rijfers moest leven van de steun. De werkverschaffing in Alphen aan den Rijn bracht wat extra's op. De gemeente was bezig met de aanleg van een nieuwe begraafplaats (de Oosterbegraafplaats) en bedacht vervolgens als werkverschaffingsprojecten ook de realisatie van de Prins Bernhardlaan (destijds de Buitenweg) en van het Bospark. Werklozen werden aan de hand van hun kwalificaties - zoals het bezit van een schip - in twee groepen ingedeeld. Er ging een ploeg varen en er werd een ploeg op de werkplekken aan het werk gezet. De schippers werden ingezet om het zand voor de ophoging van de terreinen aan te voeren.
'Dat duinzand moesten we halen in Noordwijkerhout en zo voeren we in de loop der jaren tientallen keren op en neer. Als je bij de duinen aankwam, moest je op je beurt wachten. Als vader aan de beurt was, moest hij het zand zelf in zijn schip laden. Gewoon met een kruiwagen. Soms liep hij wel honderd meter naar het af te graven duin. Hij begon 's ochtends om vier uur met kruien. Als ik wakker was, ging ik helpen met laden, totdat het schip van 42 ton vol was. Met het volle schip gingen we onder zeil terug naar Alphen, maar als er te weinig wind was, ging mijn vader op de kant over het jaagpad het schip trekken. Toen ik ouder was, moest ik ook meehelpen trekken; dan liep ik achter mijn vader aan de lijn. Bij bruggen moesten we "bomen" met een lange stok. Als vader op het jaagpad liep, moest moeder Adriana het naar haar genoemde schip sturen. Een leeg schip was nog wel te doen, maar een vol schip was natuurlijk ontzettend zwaar werk. Je groeit ermee op; je weet niet beter. In Alphen aangekomen, kwamen we via de Hofbrug in de inmiddels gedempte Spoorhaven terecht waar het schip werd "leeggebakt": Vader schoof dan een grote bak in het zand. Die bak werd met een lier opgetakeld en leeg gekieperd in een grote trechter. Vervolgens werd het zand door twee Alphense transporteurs per vrachtauto naar de werkplekken gebracht. Thijs Bruijnes was één van hen. De ander was onze oom, Pieter Heemrood. We waren per reis ongeveer anderhalve week onderweg. Van de steun kreeg mijn vader 9,75 gulden per week en de gemeente betaalde 5 gulden per lading zand. Aan het eind van het jaar konden onze zuinige ouders dankzij het zandtransport toch nog iets extra's doen. Vader kreeg meestal een nieuwe manchesterbroek en ik een paar grammofoonplaten. Voor iedereen kon het wat lijden.'
Het beeld van het Bospark in aanleg staat Fok Rijfers nog helder voor ogen: 'Het krioelde daar van de wrerklieder Overal liepen mensen, echt honderden. Het zand werd in kiepkarren geladen die over rails naar de goede plek werden gereden Opzichters vertelden waar het zand gestort moest worden. Over een reeks van jaren werd zo een heuvelachtig landschap gecreëerd. Daar zie je nu bijna niets meer van terug, het is allemaal ingeklonken. Eigenlijk moet er weer zand op.
In 1938 was er echt niets meer te verdienen in de beurtvaart. Het schip. Vrouwe Adriana, werd voor ƒ 500 verkocht. In het begin had mijn vader per seizoen wel zestien vaarten met suikerbieten gehad; later waren dat er nog maar vier. Er kwamen steeds meer vrachtauto's. Mijn vader kocht een huisje aan de Oude Rijn want mijn moeder wilde graag uitzicht op schepen houden. Dat was ze gewend. Ondanks het zware werk is mijn vader ruim honderd jaar geworden'.
|