Aantekeningen |
- Bij de foto:
Het gezin Ter Wal, Rozenstraat nr. 12, in 1947. Zittend v.l.n.r. vader Ter Wal, Nellie en moeder Ter Wal. Staande v.l.n.r. Bep, Trijntje, Margje, vriend, Corrie en Riek
Uit De Viersprong nr. 97 (artikel van M. Verschuur - ter Wal)
Wij woonden in de Rozenstraat nr. 12, naast kruidenier Wim Seijsener (nr. 10). We kwamen daar vóór de Tweede Wereldoorlog wonen. Ik denk dat ik toen zeven jaar was; ik ben van 1930. In mijn herinnering was het een heerlijke buurt met veel kinderen. In ons gezin waren er al negen. We golden in die tijd als een arm gezin, maar we hadden ouders die er alles aan deden om het hoofd boven water te houden. In de speeltuin hebben we heel veel gespeeld; zoiets was in die jaren uniek. Er waren allerlei activiteiten: hardlopen met hindernissen, zaklo-pen, autopedraces en kruiwagenraces in wedstrijdverband. Er was volkdansen met muziek van een accordeonspeler. We deden het lintenspel en 's avonds werd soms een film vertoond, zoals over Rin Tin Tin, de hond, of er was een speeltuinfeest. In het speeltuinhuisje konden we spelletjes doen, maar, als echte moedertjes, mochten we van Rein Bijleveld het huisje ook wel eens schoonmaken. Rein was de opzichter van de speeltuin. Er was toen ook een mijnheer, Klaas de Jong, van wie we dachten dat hij de baas was van de speeltuin. Er waren altijd moeders die rondom de speeltuin woonden en daar, gezeten op een bankje, hun kroost in de gaten hielden. Tegelijkertijd waren ze kousen of truien aan het breien. In mijn herinnering hadden de buurtbewoners onderling veel contact.
Toen de bezettingsjaren kwamen, kon je vanaf de Aarkade en de begraafplaats de Duitsers zien oefenen op de schietbaan die op het land van boer Stapper lag. Wij konden vanuit onze achterkamer zo de polder inkijken en wel zó ver dat we op de begraafplaats konden zien of er een begrafenis was, of dat er oefeningen waren, achter in het land van boer Vergeer. Het gebeurde wel dat er een rookgordijn werd gelegd. Dan leek het echt oorlog. Eens is een Engelse jager in een duikvlucht overgevlogen om de schietbaan te bombarderen. Het leek wel of er daarbij gewonden vielen; dat kon je zien aan de verwarring.
We hadden achter ons huis een groentetuintje. Op een morgen kwamen de Duitsers weer een oefening houden; ze lagen plat op hun buik tussen de bonenstaken. En moeder maar roepen: 'Men bonen, die rot-Duitsers'.
In onze straat stond vóór de bezetting al de schiettent, waar nu de Van Boetzelaerstraat ligt. Het was een groene houten keet. Toen de hongerwinter kwam - ik was toen veertien jaar - werd de keet gesloopt om als brandhout dienst te doen. Ik was net terug van mijn 'dienstje voor halve dagen', holde het laatste stuk naar huis en vroeg om een bijl. Snel ging ik terug naar de keet; mijn moeder en zuster Trijntje kwamen achter mij aan. Ik heb gehakt en gewrikt om zoveel mogelijk hout los te krijgen. Dat deden ze trouwens allemaal. Het duurde niet lang of het dakwerk van de keet stond te zwaaien. Plotseling stortte het hele geval in elkaar. Onder het dak lagen Gerrit Beuk (nr. 21) en een dochter van Lamfers (nr. 5). Het is gelukkig goed met ze afgelopen, maar iedereen was bang voor de politie. We sleepten ons deel van het hout mee naar huis, naar de vliering. De grote stukken lieten we in de sloot zakken. Er is gelukkig nooit iemand komen kijken.
Even vóór de hongerwinter kwam er achter in het weiland van Huug Vergeer een bouwkeet van de gemeente te staan, waarin een familie werd ondergebracht. Dit gezin was uit hun huis gezet omdat ze alles wat branden kon, hadden verstookt om hun eten te koken. Ze hebben de hele hongerwinter in de bouwkeet gewoond. Dat was voor ons dagelijks film. Als je de verhalen las van vroeger, hoe het toen in de Rozenstraat was, vond je nu bij deze familie alles terug. Ze hadden geen WC, dus iedere morgen kwam er een emmer vol naar buiten; de inhoud werd in de sloot gekieperd. De twee zonen van het gezin gingen laat in de avond met een oude kinderwagen op pad. Ze kwamen dan met de wagen, volgeladen met allerlei groente en andere etenswaren, terug. Soms was er ineens politie. Dan werd in de keet alles nagekeken en moesten de jongens mee naar het bureau. Meestal waren ze 's avonds weer thuis.
We moesten vaak naar boer Van Zwieten om melk te halen. Dan namen we onze hond mee, want Van Zwieten had katten en in het achterhuis stond altijd wel een volle bak kattenvoer. Onze hond vrat die leeg, als hij de kans kreeg. We gingen wekelijks ook naar boer Van Leeuwen om een liter melk te halen. Langs het wilgenpaadje en na de Schevejaagbrug was het de eerste boerderij aan de linkerkant. Daar heeft mijn vader ook nog wel koeien gemolken. Vaak heb ik met angst in mijn lijf over dat wilgenpaadje gelopen, vanwege alle verhalen die daarover gingen. Er is echter nooit iets gebeurd. Wel vlogen er zwarte kraaien die volgens de verhalen ogen uitpikten vanwege de honger. Ook haalden we groente bij onze oom, Leen Rodenburg, die aan de andere kant van het Aarkanaal woonde. Voor een paar centen konden we overvaren.
We hebben als kinderen vaak met vader langs de Kromme Aar gewandeld. Dan gingen we ook door die klaphekjes heen. We hebben allemaal zwemmen geleerd in de Aar en we schaatsten ook op de Aar. Er was achter ons huis een sloot, waarop ik bij vorst leerde schaatsen. Mijn eerste schaatsjes kreeg ik van Jan Vonk; hij woonde op Rozenstraat nr. 28, was enig kind en van mijn leeftijd. Later kon ik samen met mijn zusje zwieren over het ijs. Maar we hebben ook flap gedraaid of kikkervisjes gevangen.
Op de bank van de begraafplaats heb ik mijn eerste echte kus gehad; zelfs in het hoekje bij het slachthuis heb ik wel eens gestaan.
Er zijn heel veel herinneringen. We hebben een goede jeugd gehad. Ik herkende alle namen in het artikel van Huug van Leeuwen en vond het een belevenis alles over de Aar en omgeving te lezen. Ineens denk je dan aan de woensdagmiddagen als we voor vijf cent een step mochten huren. Die huurde je dan voor één uur; voor ieder gezinslid betekende dat een rondje door de buurt.
|