Aantekeningen |
- Bij de voorlaatste foto:
Beeld van Agneta Matthes in het Agnetapark in Delft.
Bij de laatste foto:
Een straat in het Agnetapark.
Datering: ca. 1900
Agneta Matthes was de vrouw van fabrieksdirecteur Jacques van Marken. Zij droeg veel bij aan het succes van zijn bedrijven, en dreef ook zelf een onderneming: een parfumfabriek. Het Agnetapark in Delft is naar haar genoemd.
Haar huwelijk met Jacob Cornelis van Marken bleef kinderloos.
Toen haar man in het buitenland verbleef kwam er een brief uit Rotterdam van Maria Eringaard. Die vroeg of Jacob weer eens naar Rotterdam wilde komen omdat de kinderen ernaar verlangden hun vader weer eens te zien. Zo ontdekte zij de buitenechtelijke relatie van haar man. Toen Maria Eringaard in 1889 aan tbc overleed nam Agneta de kinderen liefdevol in huis.
Het boek "Agneta" van Jan van der Mast is een enigszins geromantiseerde bewerking van haar leven.
Matthes, Agneta Wilhelmina Johanna, onderneemster (Amsterdam 4-10-1847 - Hof van Delft 5-10-1909). Dochter van Jan Willem Frederik Matthes, zeeassuradeur, en Sara Hendrina ter Meulen. Gehuwd op 7-10-1869 met Jacob Cornelis van Marken, fabrieksdirecteur.
Agneta Matthes kreeg lager onderwijs in Amsterdam en verbleef vervolgens van 1862 tot 1864 op een meisjeskostschool te Utrecht. Teruggekeerd in Amsterdam kreeg zij piano-, dans- en tekenlessen, en volgde zij godsdienstonderwijs om te worden toegelaten als lidmaat van de Waalse kerk. Aldus voorbereid op het societyleven in de hoofdstad, ontmoette zij tijdens een soirée in 1865 de Delftse technologiestudent Jacob Cornelis van Marken. Deze aanvaardde in 1869, na beëindiging van zijn studie en twee jaar praktijkervaring, de opdracht om de eerste gistfabriek in Nederland op te richten. Aan de voorbereiding daarvan nam Agneta actief deel. Kort voor de Nederlandsche Gist- & Spiritusfabriek NV te Hof van Delft in werking trad werd hun huwelijk voltrokken.
Het begin van hun echtvereniging werd bepalend voor de verdere loop van beider leven, toen zij het feit onder ogen moesten zien dat hun huwelijk kinderloos zou blijven. Van dat ogenblik af besloot Agneta zich volledig te wijden aan het bedrijf en de carrière van haar man. Als jonge echtgenote vergezelde zij hem dagelijks naar de fabriek, waar zij op het kantoor haar eigen lessenaar had. Naast administratieve werkzaamheden onderhield zij ook de contacten met de werknemers en hun gezinnen. Bij zijn personeelsbeleid wilde het echtpaar in de eerste plaats de afzonderlijke werknemers ervan overtuigen dat zij niet alleen voor zichzelf bestonden, maar deel uitmaakten van een groter geheel om zodoende bij hen een gemeenschapsgevoel aan te kweken. Een tweede drijfveer van de Van Markens was hun geloof in de vooruitgang. Om die reden schonken zij veel aandacht aan de verhoging van het ontwikkelingspeil van hun arbeiders. Vanaf de oprichting van de fabriek stelden zij basislonen vast, die een verantwoord bestaansniveau waarborgden. Sinds 1874 kon daarenboven een premie worden verdiend, terwijl nog weer later het personeel een aandeel in de overwinst van de onderneming werd toegekend.
Het was op initiatief van Agneta dat de Van Markens in 1873 voor eigen rekening de parfumeriefabriek 'Maison Neuve' te Delft oprichtten, waarvoor de alcohol (spiritus) van de gistfabriek kon worden betrokken. Voor inzendingen naar internationale tentoonstellingen werd in speciale gevallen samengewerkt met 'De Porceleyne Fles' in Delft, die dan de faience flacons leverde. De onderneming stond op naam van J.C. van Marken, omdat een vrouw onder de toenmalige wetgeving niet handelingsbekwaam was, maar in werkelijkheid werd dit parfumeriebedrijf door Agneta geleid. Zij behaalde daarmee uitstekende resultaten, waarvoor ze internationale erkenning verwierf in de vorm van verschillende prijzen en onderscheidingen. Eind 1886 verkocht zij het bedrijf. Redenen van zakelijke en persoonlijke aard vormden daartoe de aanleiding.
In de eerste plaats namen andere zaken een dusdanige vlucht, dat prioriteiten moesten worden gesteld. Voor de dagelijkse leiding van de gistfabriek werd een neef van Van Marken, F.G. Waller, aangetrokken. In verband met de uitbreiding van het personeel was in 1880 een Afdeeling Belangen van het Personeel in het leven geroepen, aan het hoofd waarvan G. Knuttel, een achterneef van Van Marken, werd geplaatst. Inmiddels waren de Van Markens zich gaan interesseren voor de jonge margarine-industrie in Nederland. Met deelneming van eigen kapitaal, maar ook met dat van Agneta's moeder, richtten zij in 1883 de Nederlandsche Oliefabriek NV op, die op een terrein naast de gistfabriek werd gevestigd. Bij dit initiatief was Agneta wederom ten nauwste betrokken. Toen Van Marken definitief besloot ook de directie van deze fabriek op zich te nemen, kon F.G. Waller tot mededirecteur van de gistfabriek worden benoemd. In 1886 werd de Delftse Lijm- & Gelatinefabriek NV overgenomen en eveneens onder leiding van Van Marken geplaatst. Zowel in de olie- als in de lijmfabriek voerde het echtpaar het personeelsbeleid in zoals dat in de gistfabriek was ontwikkeld. Voorts waren de Van Markens in 1882 begonnen 'een lievelingsidee te verwezenlijken en daarmee hun levenstaak te voltooien' (Van Marken, [ Levensidealen ], 139), namelijk het aanleggen van een woonpark voor het personeel. Daartoe kochten zij uit eigen middelen en wederom met de financiële hulp van Agneta's moeder, een achter de gistfabriek gelegen terrein van vier hectaren. Dit tuindorp kreeg de naam 'Agneta-Park'. Om tot de keuze van een verantwoord woningtype te komen had Agneta van Marken tevoren bij 48 arbeidersgezinnen in Delft en omgeving een onderzoek ingesteld naar hun woongewoonten en -wensen. Het lag in de bedoeling van de oprichters, dat het complex geleidelijk in eigendom van de bewoners zou overgaan; daartoe werd opgericht de NV Gemeenschappelijk Eigendom, een streven dat echter nooit werd verwezenlijkt.
Deze zakelijke ontwikkelingen hadden tot gevolg dat Agneta steeds verder van de dagelijkse gang van zaken verwijderd raakte. Maar ook redenen van persoonlijke aard werkten daaraan mee. Al op veertigjarige leeftijd deden zich symptomen voor die erop wezen, dat Van Marken roofbouw op zijn lichaam en geest pleegde. Tot herstel van zijn zenuwpijnen bezochten de Van Markens in toenemende mate badplaatsen in het buitenland. Vóór de aftakeling van Van Marken zich in steeds sneller tempo zou voltrekken, kreeg Agneta nog een andere pijnlijke ervaring te verwerken. Tijdens één van zijn ziekteperioden in 1886 kreeg Agneta een aan haar man gerichte boodschap in handen, waaruit bleek dat hij al sinds 1871 een buitenechtelijke verhouding had. Hieruit waren vijf kinderen geboren, van wie er inmiddels twee op jeugdige leeftijd waren gestorven. Toen de moeder van deze kinderen drie jaar later op zesendertigjarige leeftijd aan tuberculose overleed, stond Van Marken voor de moeilijke opgave de beide meisjes van acht en zeventien jaar en een jongen van vijftien jaar verder te verzorgen. Agneta van Marken, die deze ontwikkeling had zien aankomen, deelde haar echtgenoot daarop mede dat zij van de situatie op de hoogte was en bereid te zijn de kinderen in hun gezin op te nemen. Hoewel het heette dat de Van Markens drie pleegkinderen in huis hadden opgenomen, was de ware toedracht op den duur een publiek geheim.
Deze ingrijpende veranderingen in haar persoonlijk leven, gevoegd bij de eerder genoemde zakelijke wijzigingen, maakten dat Agneta haar werkzaamheden buitenshuis moest beperken tot het volbrengen van representatieve verplichtingen, die desalniettemin veelvuldig en veelzijdig waren. In de loop van 1900 werd de lichamelijke toestand van Van Marken steeds zorgwekkender. In 1905 zag hij zich ten slotte gedwongen al zijn functies neer te leggen. Daarmee kwam er ook een einde aan Agneta's bemoeienissen met de zaken. Een jaar later overleed Van Marken. Na zijn dood heeft Agneta zich ingespannen de herinnering aan zijn persoon en werk levend te houden. In 1907 verscheen een bloemlezing uit zijn brieven, gedichten en schetsen vanaf zijn studententijd, en een jaar later verzorgde zij een heruitgave van de circa 360 hoofdartikelen die Van Marken tussen 1882 en 1905 in De Fabrieksbode , het personeelsblad van de fabrieken, had gepubliceerd.
Tijdens een bezoek aan Londen, in oktober 1895, had Agneta zich laten analyseren door miss J.A. Fowler op basis van frenologische waarnemingen. De resultaten van dit onderzoek waren neergelegd in een rapport. In dat zelfde jaar had James Coates in het blad The Housewife (10 (1895) 115 (juli) 433-435) een vergelijkende studie het licht doen zien getiteld 'Character sketches. Based on physiognomy and graphology: Mr. and Mrs. Van Marken ...'. In deze studies wordt Agneta Matthes beschreven als een intelligente en kordate vrouw met een brede belangstelling, een hoogontwikkeld plichtsbesef, en een groot organisatietalent. Zij droeg gemakkelijk verantwoordelijkheid, vooral op moreel en sociaal gebied, en was in staat leiding te geven. Wel schortte het haar, volgens Fowler, aan voldoende financieel inzicht. In vergelijking met haar echtgenoot was Agneta, volgens Coates, praktischer ingesteld: zij nam waar en kwam met voorstellen, terwijl Van Marken deze uitwerkte en in praktijk bracht. Zij was minder beducht voor de publieke opinie dan haar man, rekende te verwachten resultaten niet om in geld, maar deed wat ze als noodzakelijk zag en voelde. Agneta was zeer muzikaal. Zij was niet alleen een goede pianiste, maar bekend is ook dat ze voor de harmoniekapel van de fabrieken muziekstukken schreef of arrangeerde. Zij had een grote belangstelling voor letterkunde en was in staat haar gedachten goed en beknopt op papier te zetten. Een bewijs daarvoor is onder andere het door haar nagelaten, niet uitgegeven 'Tagebuch', dat gedichten van haar bevat. Ook publiceerde zij korte artikelen in De Fabrieksbode , die met 'A' of 'A.v.M.' werden ondertekend.
Ruim drie jaar na de dood van haar man overleed Agneta van Marken-Matthes. Zij werd begraven bij haar echtgenoot op de begraafplaats 'Jaffa' te Delft.
|