Aantekeningen |
- Bij de afbeelding:
De boerderij aan de Kicken of Kijckerweg (zie pijl) die zowel door P/eter Jacobsz 't Hart (III) als zijn zoon Leenden Pietersz 't Hart (IV b) werd bewoond
Ook: Versijden en Van Dijck
Pieter Jacobsz 't Hart wordt vermeld onder de naam 't Hart, maar ook onder de naam Versijden en onder de naam Van Dijck. De laatste naam wijst op vernoeming naar overgrootvader Pieter Dircksz van Dijck. Er zijn nog drie niet bij name bekende kinderen uit het huwelijk van Jacob Cornelisz 't Hart en Trijntje Leendertsdr Franken bekend.
Genoemd in de parochieschreven van De Lier van 1624 tot 1635.
Pieter Jacobsz, jong vreijer wonende tot Jan Huybrechtsz, werd op 4 april 1588 voor het gerecht gedagvaard. De schout van De Lier klaagde hem aan vanwege getier en geklets op of bij het kerkhof tijdens de zondagsdienst. Pieter moest 40 stuivers betalen. In de akte staat dit als volgt:
Seyt den eysscher dat den gedaegde hem vervordert heeft den 15en november lestleden op het kerckhoff in De Lyer off daer omtrent binnen de 12 roeden onder de predicatie ende dienst Gods onbehoorlicke geclap ende getier met meer andere gemaeckt heeft, waerbij den dieneer des woorts in sijn memorie ende predicken verstoringe gedaen worden, all contrarie de keur van Rijnlant die alhyer op den kerckhove vercondight is, daer aene den selven gedaechde na uuytwijsen de selve keur verbeurt heeft 40 st.
De genoemde Pieter Jacobsz is vrijwel zeker Pieter Jacobsz 't Hart, omdat uit andere bronnen blijkt dat er relaties zijn met Jan Huybrechtsz, die in de akte genoemd wordt als degene in wiens huis Pieter Jacobsz woont (Oude Lierpolder).
Mogelijk heeft de verstoring te maken met de roerige tijden tijdens de reformatie.
Pieter Jacobsz 't Hart en Roockgen Pietersdochter woonden van 1606 tot 1635 in de woning gelegen aan de Kijckerweg, schuin tegenover de Bruine Heulbrug in de Hoefpolder te De Lier. Zij waren niet onbemiddeld: in het kohier van het morgen- en huisgeld blijken ze 26 morgen en 2 hont land te bezitten. In 1625 worden hun goederen ten behoeve van de 200e penning getaxeerd op 1000 gulden.
Op het boelhuis, gehouden na het overlijden van Pieter wordt de totale boedel getaxeerd op 1378 gulden en zestien stuivers. Bij de begrafenis van elk in de Oude Kerk werd voor ieder 6 gulden belasting betaald. Deze belasting (impost) op begrafenissen was als volgt: armen gratis, lagere klasse 3 gulden, middenklasse 6 gulden, rijken 12 gulden.
De erfgenamen van Pieter Jacobsz 't Hart hielden op 22 en 23 april 1636 in het openbaar boelhuis onder toezicht van schout Henryck van Overgaech en schepenen Jan Ariëns Overgaeu en Dirck Cornelisz van der Weijde. Zij verkochten 'huisgereetschap, levende haeff, bougereetschap', enzovoorts. Twaalf koeien, een stier, een stiertje, zeven jonge kalveren (hoockeling; loopt vrij rond in een hok) en vier kalveren werden verkocht. Kopers waren onder anderen de zonen Jacob, Pieter en Leendert (Lenaert) en schoonzoon Gabriël Crijnen Markenburgh.
|