Aantekeningen |
- Pieter Koole was schippersknecht, waarschijnlijk bij Gerrit de Bruyn. Zo hebben Piet Koole en Jaan de Bruyn elkaar leren kennen.
Het huwelijk werd gesloten op den 20 ste november anno 1907.
De kerkelijke inzegening vond plaats op zondagmiddag in de gereformeerde kerk aan de singel door Ds. Berends uit Maasland. De tekst was uit Jozua.
Zij gingen wonen achter de Ned. Hervormde kerk, waar nu het Anker is. Daar zijn geboren Willem, Arie, Lena en Cornelis. Ze verhuisden naar de Vlaardingsekade, naast Siem en Paul. Daar zijn geboren Arendje en Jobje en Jobje Wilhelmina die in 1918 al weer is gestorven.
Het was een lastig klein huis, daarna zijn ze verhuisd naar de Vlaardingsekade no. 24. Opa de Bruyn had daar 2 huizen gekocht, 23 en 24. In het kleinste huis gingen wij wonen. Het was niet veel groter maar moeder woonde het liefst vlak bij haar ouders. In dit huis zijn Johannes, Pieter, Jobje Wilhelmin Wilhelmina en Gerrit geboren. Het was passen en meten in dat kleine huis. Beneden 1 bedstee en boven 2. ‘T Is dat we klein van stuk waren zodat we met 3 of 4 in een bedstee konden slapen!
Vader was schipper dus de hele week van huis. Dan was het een geruzie wie bij moeder mocht slapen. Er werd ook gespeeld. Vooral in de winter speelden we binnen kerkje, schooltje of we zaten op de schuit. Onder de tafel was het dan de roef en kees duwde de schuit; van motorboten wisten we toen nog niet.
In 1918 kwam ook het verdriet. Ons kleine zusje Jobje werd heel erg ziek en binnen een paar dagen stierf zij : 2 jaar oud.
Het was de spaanse griep die het hele land in zijn greep had. Een broer van moeder, Gerrit, en Aafje van oom Arend en heel veel anderen stierven aan deze ziekte.
We hadden ook veel plezier, want alles kon en alles mocht. Vrienden en vrindinnetjes kwamen spelen. Nee we hadden geen Lego, puzzels of autootjes. We speelden met wat we vonden zoals ze dat nu ook nog doen in de 3e wereld landen.
Kees mocht graag vuurtje stoken, een gat graven, wat hout en peterolie daarin en daarop pannekoeken bakken, die dan natuurlijk niet te eten waren.
In 1922 of 1923 kreeg vader een eigen schuit. In de zomervakantie ging het hele gezin mee, behalve Arendje. Die bleef bij Opa en Opoe de Bruyn en later bij tanta Ka.
Toen Opa de Bruyn overleed erfde moeder die 2 huizen en gingen we in het grotere huis wonen.
Vader werd ziek. Hij kreeg longontsteking en Opoe de Bruyn lag in de voorkamer en moest ook verzorgd worden.
Later kreeg vader nog een keer longontsteking en wondroos. Vader had een puist op z'n neus stuk gekrabbeld en daardoor bloedvergiftiging gekregen waardoor z'n hoofd erg opgezet was. Hij liep langs het raam, moeder zag hem wel maar herkende hem niet. Ze zei : ‘wat is dat voor een vreemde vent, hij komt nog binnen ook!” Hij is wel erg ziek geweest.
In 1929 werd Piet erg ziek. Hij kreeg difterie en na een lijdensweg van 6 weken is hij op 8 nov. 1929 overleden. Hij was toen 8 jaar.
De economie daalde verder en het werd crisis. Er was geen werk meer. Een gezin kreeg f . 11.= om van te leven. Broer Jan werkte bij Gerrit Cloosterman en verdiende f. 5,= perweek Wim en Arie gingen stekels hakken bij Arend van den Berg op de gaag. Daar kregen ze een zakje appels voor. Ha fijn dacht moeder, maar het waren allemaal wormstekige en rotte appels.
We moesten met dat grote gezin van f. 9,= rond komen. Omdat Jan f. 5,= verdiende ging er nog weer f2,= van de steun af. Hoe moeder dat heeft klaar gespeeld is me nog een raadsel. Ondanks de armoede was er altijd plaats voor vrienden en vriendinnen. Vaak kwamen vrienden van Wim en Arie die ook niets te doen hadden zoals Ab Eikeleboom, Nelis van der Windt en anderen bij ons thuis. Er werd hevig gediscussieerd over de crisis, de gebeurtenissen in Duitsland of er werd gezongen, liedjes van Jacob Hemel.
Zaterdag of Zondag ‘s avonds werd er gekwartet of gezongen. Moeder kon ontzettend lachen, ze was een gezellige humoristische vrouw. Lachen deed ze niet hardop, maar met heel haar lichaam. Haar hele lijf schudde dan. Op een keer, onder het eten, we aten capucijners die niet goed gaar waren, veroorzaakten de op- en aanmerkingen en de daarover gemaakte grappen grote pret. Moeder stikte toen bijna in zo'n capucijner. Gelukkig schoot hij weer uit haar keel. Ze had het wel even benauwd gehad.
Van lieverlede ging het weer beter. Er kwam meer werk. Wim ging voor zichzelf werken en heeft een schuit gekocht (niet van vader gekregen: hij heeft er zelf hard voor moeten werken: vader had genoeg aan zijn eigen zorgen). Arie was de enige die niet vaarde maar op de wal zijn brood verdiende. Hij ging de tuin in en werkte later op de Deni (steen)fabriek. Kees vaarde later op de schuit van Sietse Rienksma. De schuiten hadden mooie namen.
Die van opa heette “Zorg en Vlijt”
De schuit van Wim was op de “Op Hoop van Zegen”.
De schuit van Kees “Nooitvolmaakt”.
Gerrit ging later varen op de schuit van opa.
De schuiten waren niet zo groot (38-42 ton). Ze moesten immers ook het Westland in komen.
Het schippersbloed zit nog steeds in de familie ook in de van de volgende generaties want verschillende klein- en achterkleinkinderen hebben min of meer met varen te maken.
Het was hard werken om een groot gezin te onderhouden. Elk vrachtje werd aangenomen. Zo vaarde vader met zijn schuit naar de Zuid-Hollandse eilanden om er bieten te halen. Het water stond dan tot in de gangboorden. Gelukkig konden vader en de anderen in de oorlog doorvaren. Als ze dan met geladen schuit in Schipluiden kwamen of door Den Haag vaarden, volgeladen met door de boer bestelde aardappelen of bieten, stonden de mensen in de rij en bedelden om een maaltje.
In de Oorlog ‘40 - ‘45 moest Kees in dienst en Jan was in november soldaat geworden. 10 mei 1940 vond Jan de dood door een kogel van een Duitser. Hij verdedigde toen een bruggen van Dordrecht. Daar werd hij ook begraven. Na de oorlog is hij herbegraven in Schipluiden. Jaren later is hij bijgezet op de militaire begraaafplaats op de Grebbeberg. Elk jaar is daar een herdenkingsbijeenkomst waar dan verscheidene familieleden bij aanwezig zijn.
Wim, Arie, en Lena waren net voor de oorlog getrouwd.
Oktober 1942 trouwde Arendje.
En in april 1943 trouwde Kees.
Eindelijk na 5 jaar oorlog was het weer vrede. Er kwam meer werk en meer verdiensten maar moeder kreeg suikerziekte. Dat was een ramp voor haar. Ze hield zo van zoet en ze zei: “eerst was er geen geld, daarna kwam de oorlog en nou kan je alles kopen en mag ik het niet hebben”. Soms ging ze naar bakker Holtkamp en kocht ze 2 gebakjes die ze dan stiekem in de keuken op at!
Jo trouwde met Joop van der Spek en Gerrit met Lena van den Akker.
Er waren 7 getrouwde kinderen met, zoals dat vroeger ging, grote gezinnen. Vader en moeder hadden dus veel kleinkinderen die vaak met hun ouders ‘s zondags op de koffie kwamen.
Moeder is 9 aug. 1966 gestorven en vader heeft toen nog een paar jaar in een bejaardenhuis in Assen gewoond, dicht bij zijn dochter Jo.
Hij overleed op 11 dec. 1970 en is toen op Schipluiden begraven.
|