Aantekeningen |
- Samuel van Houten was een Nederlands liberaal politicus.
Van Houten was de zoon van Derk van Houten, een doopsgezinde houthandelaar en liberaal lid van de Groningse gemeenteraad en provinciale staten, en Barbara Elisabeth Meihuizen. De schilderes Sientje van Houten, echtgenote van Hendrik Willem Mesdag, was zijn zus. Op 29 juni 1861 trad hij in het huwelijk met Elisabeth van Konijnenburg, met wie hij vijf dochters en twee zoons kreeg. Na haar overlijden op 16 juni 1872 hertrouwde hij op 3 juni 1873 met Hermine Leendertz, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg.
In 1859 sloot Van Houten zijn rechtenstudie af met een dissertatie op het het gebied van de staathuishoudkunde. Onderwerp was de economische theorie over 'de waarde'. In het proefschrift nam hij stelling tegen de ideeën van Adam Smith en Ricardo. Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat in Groningen. Later combineerde hij zijn praktijk met het docentschap aan de Groningse Landbouwschool.
Na het overlijden van vader Derk in 1864 stelde Van Houten zich verkiesbaar voor de vrijgekomen plaats in de gemeenteraad. Hij werd verkozen. In 1867 volgde het wethouderschap. Bij een tussentijdse verkiezing voor een vrijgekomen Groningse zetel was Van Houten kandidaat voor de Tweede Kamer. Tegenstander was het voormalig Kamerlid J. Dirks. Van Houten werd verkozen en zou 25 jaar Tweede Kamerlid blijven.
Van Houten was van mening dat de staat geen kunstmatige nivelleringspolitiek moest uitoefenen. Wel moest de overheid corrigerend optreden wanneer bepaalde partijen door de markt in een zwakkere positie werden gebracht.
Hij werd vooral bekend door zijn Kinderwetje uit 1874 waarin bepaalde vormen van kinderarbeid werden verboden. Dit was de tweede sociale wet in Nederland, na de Armenwet in 1854.
Zijn argumentatie voor zijn streven naar een corrigerende overheid berustte op economische motieven. Kinderarbeid zou roofbouw zijn op het nationaal productieve vermogen.
In 1894 werd Van Houten minister van binnenlandse zaken in het kabinet-Röell, dat ook wel kabinet Röell-Van Houten wordt genoemd. Zijn voorganger Tak van Poortvliet was gestruikeld over zijn poging het kiesrecht uit te breiden, wat een zwaar bediscussieerd thema in de verkiezingscampagne zou zijn. Van Houten bracht op zijn beurt in 1896 een nieuwe kieswet tot stand die stemrecht verleende aan de helft van de mannelijke volwassenen (boven 25 jaar). Deze uitbreiding was een flinke stap op weg naar het algemeen kiesrecht.
Van Houten was zijn leven lang een actief publicist. Zo schreef hij onregelmatig verschijnende 'staatkundige brieven', waarin hij zijn visie op politieke ontwikkelingen gaf.
Toen in 1921 een zevental liberale groeperingen samenkwam in de Vrijheidsbond, bleef Van Houten daarbuiten. Hij richtte een nieuwe Liberale Partij op. Vanwege zijn hoge leeftijd van 85 jaar was hijzelf in 1922 geen kandidaat voor de Tweede Kamer, maar schoof hij Lizzy van Dorp naar voren. Deze feministische econoom was zijn buurvrouw in Bloemendaal bij Haarlem. De partij haalde één zetel en Van Dorp werd de eerste vrouwelijke fractieleider in Nederland. Met haar stem droeg ze bij aan de verwerping van de Vlootwet in 1923.
Van Houten overleed in Den Haag op 93-jarige leeftijd. Hij ligt begraven op begraafplaats Oud Eik en Duinen.
|