Pieter Adriaan Colijn

Mannelijk 1882 - 1960  (77 jaar)


Persoonlijke informatie    |    Media    |    Alles

  • Naam Pieter Adriaan Colijn 
    Roepnaam Piet 
    Geboorte 11 okt 1882  Haarlemmermeer Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    • Noord-Hollands Archief:

      Kind
      Pieter Adriaan Colijn
      Geboortedatum
      11-10-1882
      Geslacht
      Man
      Vader
      Anthonie Colijn
      Moeder
      Anna Verkuijl

      Gebeurtenis
      Geboorte
      Datum
      11-10-1882
      Gebeurtenisplaats
      Haarlemmermeer
      Documenttype
      BS Geboorte
      Erfgoedinstelling
      Noord-Hollands Archief
      Plaats instelling
      Haarlem
      Collectiegebied
      Noord-Holland
      Aktenummer
      515
      Registratiedatum
      12-10-1882
      Akteplaats
      Haarlemmermeer
    Geslacht Mannelijk 
    Beroep 1908 
    bouwkundige 
    Beroep van 1923 tot 1933 
    burgemeester 
    • van Boskoop
    Beroep van 1933 tot 1944 
    burgemeester 
    • van Alphen aan den Rijn
    Recordnummer 269214 
    Overlijden 30 apr 1960  Hilversum Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    • Noord-Hollands Archief:

      Overledene
      Pieter Adriaan Colijn
      Geboorteplaats
      Haarlemmermeer
      Geslacht
      Man
      Leeftijd
      77
      Vader
      Antonie Colijn
      Moeder
      Anna Verkuijl
      Echtgenoot
      Anna Maartje Knibbe

      Gebeurtenis
      Overlijden
      Datum
      30-04-1960
      Gebeurtenisplaats
      Hilversum
      Documenttype
      BS Overlijden
      Erfgoedinstelling
      Noord-Hollands Archief
      Plaats instelling
      Haarlem
      Collectiegebied
      Noord-Holland
      Aktenummer
      375
      Registratiedatum
      02-05-1960
      Akteplaats
      Hilversum
    Aantekeningen 
    • Bij de 2e foto:
      De installatie van PA. Colijn tot burgemeester van Alphen aan den Rijn op 25 september 1933 door loco-burgemeester G.M. Herngreen (coll. SARM, nr. 1428).


      Uit: De Viersprong, 24e jaargang nr. 90, februari 2007
      P. A. Colijn als burgemeester
      door Wil Klaasen


      Inleiding
      Pieter Adriaan (Piet) Colijn (1882-1960) heeft altijd in de schaduw gestaan van zijn broer Hendrikus (Henk, 1869-1944). Terwijl Henk minister-president was (van 1925 tot 1926 en van 1933 tot 1939), was Piet burgemeester van Boskoop (1923-1933) en van Alphen aan den Rijn (1933-1944). Nu is hij echter aan de vergetelheid ontrukt door twee boeken die Herman Langeveld schreef over Hendrikus Colijn1, waarin ook broer Piet wordt genoemd. Langevelds conclusie over deze laatste is niet mals: Hendrikus Colijn heeft Alphen geen dienst bewezen toen hij ervoor zorgde dat zijn broer burgemeester van deze gemeente werd. Van meer (vooral lokale) gegevens gebruik makend, wil ik in dit artikel bezien of deze conclusie terecht is.

      Colijns loopbaan tot 1933
      Pieter Adriaan, geboren op 11 oktober 1882 in Haarlemmermeer, stond in de christelijk-afgescheiden (gereformeerde) gemeente van Haarlemmermeer-Oostzijde al op achterstand vergeleken met zijn dertien jaar oudere broer Henk. Vader Antonie Colijn (1833-1913), die zo'n veertig jaar lang een belangrijk lid van de kerkenraad was geweest, werd daarin (evenals in zijn landbouwbedrijf) opgevolgd door zijn middelste zoon Johannes. Toen de kerkenraad een plan voor een nieuw kerkgebouw had ontwikkeld, mocht oud-gemeentelid Piet in april 1926 weliswaar de eerste steen leggen, maar kreeg Henk een halfjaar later de eervolle uitnodiging om de kerk met een toespraak te openen.2 Piet was zeker dank verschuldigd aan Henk voor zijn loopbaan in de maatschappij, zo maakt Langeveld heel duidelijk. Opgeleid tot architect, ging Piet in 1906 naar Nederlands Oost-Indië, waar broer Henk zijn sporen als beroepsofficier had verdiend, laatstelijk als rechterhand van gouverneur-generaal J.B. van Heutsz. Piet werkte vanaf 1908 voor de Deli Maatschappij en werd leider van haar technische dienst. Zijn echtgenote. Anna Maartje Knibbe, ook afkomstig uit Haarlemmermeer, en hij kregen in Medan (Sumatra) twee kinderen: op 26 december 1909 werd zoon Anton Pieter geboren en op 11 mei 1912 dochter Marianna Margaretha. Toen Piet in 1922 terugkeerde naar het vaderland, was Henk al rijk geworden als directeur van de Bataafsche Petroleum Maatschappij en invloedrijk als nieuwbakken voorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij. Als een ware pater familias bewerkstelligde Henk dat Piet. ondanks zijn bestuurlijke onervarenheid, in aanmerking kwam voor het burgemeesterschap van Boskoop. Dit gebeurde op voordracht van de anti-revolutionaire commissaris van de Koningin E.C. baron Sweerts de Landas Wyborgh. Ook zorgde Henk ervoor dat minister van Binnenlandse Zaken Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck niet naar cle minister van Marine luisterde die voor deze functie een gepensioneerde marineman naar voren schoof. 'Ik sta er persoonlijk borg voor dat ge aan mijn broer PA. een prima burgemeesterzondt hebben', aldus adviseerde Henk de commissa-tis van de Koningin.

      Zo werd Piet op veertigjarige leeftijd per 6 maart 1923 burgemeester van de gemeente Boskoop, wat nog leidde tot schriftelijke vragen van het SDAP-kamerlid J.H. Schaper, die het indirect opnam voor een autochtone kandidaat. Bij Colijns intrede op 22 maart sprak wethouder Jongejan: 'Waar onze gemeente thans moeilijke tijden doormaakt, worden aan het gemeentebeleid bijzonder zware eiscben gesteld.' Colijn reageerde daarop met cle \voorden: 'Beperking van behoeften - hetzij werkelijke of vermeende - is een eerste vereischte om te kunnen komen tot beperking van uitgaven'. Toen eind 1925 een vereniging van anti-revolutionaire burgemeesters, wethouders en gemeentesecretarissen werd opgericht onder de naam 'Groen van Prinsterer'. werd C.J.A. Dommisse voorzitter en Colijn secretaris. Haar statuten kregen in 1932 koninklijke goedkeuring.

      Begin 1932 lobbyde Henk tevergeefs bij Ruijs de Beerenbrouck om Piet benoemd te krijgen tot burgemeester van Yelsen; dit herhaalde zich begin 1933 voor dezelfde post in Kampen. Meer succes had hij vervolgens bij zijn partijgenoot J.A. de Wilde, die Piet op vijftigjarige leeftijd per 16 september 1933 benoemde tot burgemeester van Alphen aan den Rijn.'1 Zes dagen later nam deze afscheid van de gemeenteraad van Boskoop met de woorden: 'Boskoop was een gemeente waar te werken viel en waar dan ook gewerkt is.' Wethouder Guldemond (Vrijheidsbond) getuigde van de collegevergaderingen en zei dat het doorgaans mooie vergaderingen waren geweest. Zijn collega Van Gekteren (ARP) zei dat Boskoop in hem een zeer goed burgemeester verloor met een enorme werklust. Het CHU-raadslid Loef noemde hem een regent van grote bekwaamheid en scherpzinnigheid en zijn collega Brand van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) sprak van een burgemeester van grote betekenis en met vele en grote talenten. SDAP-raadslid Noest ten slotte erkende in Colijn een werker 'zonder onderscheid' [des persoons]." In de lijn van deze waarderende woorden besloot de gemeenteraad van Boskoop al in december 1927 een straat die Achterkade heette, naar burgemeester P.A. Colijn te vernoemen.

      Colijn nu burgemeester van Alphen aan den Rijn
      In Alphen aan den Rijn volgde Colijn de, letterlijk en figuurlijk, grote heer H.J. Lovink (1866-1938)» op, die daar tien jaar burgemeester was geweest, naast zijn Tweede-Kamerlidmaatschap voor de CHU. In een interview met 'De Rijnbode' van 13 september 1933 liet Colijn meteen weten dat 'Alphen een mooie plaats is die recht heeft op een burgemeester die geheel van de gemeente is. d.w.z. zonder nevenfuncties. ' Bij de installatie van cle burgemeester op 25 september merkte wethouder G.M. Herngreen (ARP) op: 'Gij aanvaardt het ambt in zeer gedrukte tijdsomstandigheden en in een gemeente, die onder haar zusteren door de ongunst der tijden niet het minst getroffen is.' Colijn zei te weten dat de eerstvolgende jaren voor de gemeente tot de zeer moeilijke zouden behoren. SDAP-gemeente-raadslid C. den Uijl concludeerde al na drie maanden dat de betrekkelijke soepelheid van voorganger dr. Lovink had plaats gemaakt voor een meer principieel calvinistisch gezag, althans wat betreft de zondagsheiliging en vermakelijkheden.10 Den Uijl verklaarde ook dat 'er een wind waait uit een autocratische hoek, die erop gericht schijnt te zijn de invloed van den raad en de commissies uit te schakelen of althans te beknotten.' In dezelfde vergadering toonde Den Uijl zich ontevreden over de invoering van de zogenaamde contraprestatie (arbeid voor steunuitkering). Colijn, daarin gesteund door de anti-revolutionair A. den Ouden en cle katholiek J.L.H. Boeren, sprak van een proef; hij hoopte zo een honderdtal mensen aan het werk te krijgen.
      Over Den Uijl en diens pogingen op te tornen tegen een gemeentebestuur dat gedomineerd werd door een college van christelijk-historische en anti-revolutionaire bestuurders, verscheen eerder een uitgebreid artikel in 'De Viersprong.'

      Colijn en de openbare orde
      Colijn manifesteerde zich als een burgemeester die de openbare orde streng bewaakte. In maart 1934 tekende Den Uijl protest aan tegen een circulaire die werklozen verbood te colporteren met godslasterlijke en/of gezagsondermijnencle lectuur. Het wilde er bij hem niet in dat 'economisch zwakkeren met straf bedreigd kunnen worden coor hetzelfde feit waarvoor anderen vrij uitgaan.' Colijns reactie was kort: 'Het streven van burgemeester en wethouders is alles te weren wat zweemt naar revolutionaire propaganda. ' Zo zorgden beide heren, burgemeester Colijn en gemeenteraadslid Den Uijl, voor nogal wat onrust in het Alphense. Het meest spraakmakende incident speelde zich begin september 1938 buiten de gemeenteraad af. Evenals zijn broer Henk was Piet Colijn ongerust over de vertoning van de bioscoopfilm 'Grazige weiden', waarin alleen zwarte Amerikanen optraden (één speelde zelfs voor God). Zoals J.C. Plomp in 'De Viersprong' heeft geschreven13 (een artikel met de treffende titel 'Een burgemeesterlijke vergissing'), gaf Colijn bioscoopdirecteur W. den Hertog Azn. opdracht om op 3 september 's morgens de film aan hem voor te vertonen en vaardigde hij 's middags een schriftelijk verbod uit. Toen Den Hertog tegen dit verbod protest aantekende, kwam Colijn op 4 september 's avonds (er waren nog geen honderd Alphenaren aanwezig) in de pauze tussen het voorprogramma en de film poolshoogte nemen. Na de eerste akte van het tweede deel liet hij de inspecteur van politie de vertoning van de film beëindigen en een proces-verbaal tegen Den Hertog opmaken, dat overigens niet tot een vervolging leidde. Op die manier meende burgemeester Colijn de filmliefhebbers in Alphen aan den Rijn zijn wil te kunnen opleggen.

      Colijns houding in de jaren 1940-1944
      'Over de gebeurtenissen, welke zich na den 1sten Mei in ons vaderland hebben voltrokken, willen wij in deze samenkomst zwijgen,' zei Colijn in de Alphense gemeenteraad zes weken na de Duitse inval. En na de burgerij in haar geheel bedankt te hebben voor de jegens de autoriteiten aan de dag gelegde zelfbeheersing, vervolgde hij met de woorden: 'Laten wij echter ons goed realiseeren, dat wij de ons gelaten taak zullen hebben te verrichten onder zeer gewijzigde omstandigheden en onder ganscb andere verhoudingen dan voorheen het geval was.' De gemeenteraad van medio oktober 1940 besloot, zoals gewoonlijk zonder debat', tot een geldlening van ƒ 50.000, zowel bij de Coöperatieve Levensverzekering Maatschappij Concordia te Utrecht als bij de R.K. Bouwvakarbeidersbond St. Joseph te Utrecht; de laatste lening zou na de bevrijding nog een staartje krijgen. Eind december deelde loco-burgemeester WJ. Spreij mee dat de burgemeester een lichte operatie moest ondergaan en werd verpleegd in het Diaconessenhuis te Leiden. Begin februari 1941 zei Colijn zich weer geheel hersteld te voelen, maar hij zag af van de gebruikelijke nieuwjaarsrede. Later die maand voer Den Uijl ideologisch uit tegen Colijn: 'Er ligt tusscben u en mij nu eenmaal een wereld van tegenstellingen,' met andere woorden: 'In uw college heb ik niet het minste vertrouwen.'

      Op 11 augustus 1941 besloot de Duitse Rijkscommissaris Seyss-Inquart de Nederlandse gemeenteraden buiten werking te stellen en cle burgemeesters in naam tot alleen-verantwoordelijke gemeentebestuurders te maken. 'Verdeeldheid of men er goed aan deed, naar aanleiding van verordening 152/41 ontslag te nemen, deed zich vooral voor in het anti-re-volutionaire kamp,' constateerde L. cle Jong. Oud-fractievoorzitterjan Schouten en prof. V.H. Rutgers (cle toenmalige leiding der ARP) pleitten voor ontslagname, maar de gegijzelde oud-minister Henk Colijn adviseerde om aan te blijven. Diens neef, J.J.G. Boot, burgemeester van Wisch en Terborg (Gelderland), schreef een illegale brochure tegen het verdwijnen van de gemeenteraden, maar bleef in functie, in tegenstelling tot zijn collega in Adorp (Groningen), J.A.H.J.S. Bruins Slot. De kwestie kwam in februari 1942 ter sprake in het bestuur van 'Groen van Prinsterer'. De inmiddels voorzitter geworden Piet Colijn redeneerde in de trant van '(voorlopig) hebben wij af te wachten wat er zal gebeuren. Maar de post waarop wij door God zijn geplaatst, mogen wij niet eigenmachtig verlaten.1-Vier van de vijf overige aanwezige bestuursleden bleken het met hem eens te zijn.
      Wegens het ontbreken van collegebesluiten in het gemeentearchief weten we niet zeker of Piet Colijn zijn beide wethouders is blijven consulteren, maar waarschijnlijk was dit wel het geval, want later is in sommige dossiers nog sprake van besluiten van B&W. In elk geval stelde Colijn op 9 oktober 1941 samen met de gemeentesecretaris cle notulen van zes eerdere besloten raadsvergaderingen vast.18 Begin februari 1942 voldeed hij aan een verzoek van cle commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland, H.A. van Karnebeek, om naar nog levende leden van het Koninklijk Huis genoemde straten een andere naam te geven. Eincl september 1942 gaf hij, op bevel van de bezetter, de gemeentepolitie opdracht om de 43 overgebleven Alphense joden bijeen te brengen. Door twee marechaussees werden zij vervolgens naar de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam afgevoerd. Op 9 mei 1943 schreef Colijn aan zijn neef burgemeester J.J.G. Boot: 'Ik wil wel zeggen dat 't mij te machtig begint te worden, maar nu ik de tijd gekomen acht om te gaan, kunnen wij er niet meer uit. (Burgemeester van Voorburg) Nederbragt heeft het verleden week nog geprobeerd, maar had geen schijn van kans. Weigeren van een opdracht - wat voorheen nog mogelijk was - brengt je nu hoogst waarschijnlijk in aanraking met het standgerecbt, waar ik - eerlijk gezegd - toch liever buiten blijf.' In februari 1944 liet hij Boot weten: 'Het ging de laatste maanden goed, maar de diefstal van bevolkingsregisters en bet schrijven der stamkaarten heeft een hetze tegen mij tot gevolg gehad, speiaal van gereformeerde zijde. (...) Men neemt mij nu hoogst kwalijk dat ik het register weer tracht in orde te maken op volkomen normale wijze. (...) Er is, geloof ik, wel een sterk "illegaal" centrum in Alphen en de spanning neemt, naarmate men meent dat het einde in zicht is, allerwege toe. Het is niet gemakkelijk, maar ik geloof nog steeds dat ons heengaan voor velen verergering der moeilijkheden zou betekenen.'

      Intussen onttrok Piet Colijn zich niet aan zijn familieverplichtingen. Op 7 april 1942 ging hij met Helena Colijn-Groenenberg op reis naar Ilmenau (Oost-Duitsland), waar haar echtgenoot Henk in een hotel was geïnterneerd. In juni bezocht Piet zijn broer Henk in verband met diens 73e verjaardag; meteen daarna noteerde Helena Colijn in haar dagboek: 'Oom Piet behandelt voor Vader familieza-ken.' Op 17 juli 1943 arriveerden Piet Colijn en zijn echtgenote, vergezeld van twee neven, in Ilmenau voor de viering van de gouden bruiloft van Henk en Helena Colijn.

      Een toetssteen voor een burgemeester-in-bezettingstijd was de houding die hij aannam tegenover ambtenaren die de gemeentedienst wilden verlaten. Twee ambtenaren hebben hun ervaring met P.A. Colijn naderhand op schrift gesteld: mr. C.A. Bos (zeer negatief) en ir. J.DJ. Waardenburg (in positieve zin), beiden in 'De Viersprong'.22 Bos, als jongeman werkzaam op de afdeling sociale zaken, had een reeks oproepen voor tewerkstelling in Duitsland naast zich neergelegd, toen hij begin 1943 bij Colijn werd ontboden. Deze gaf hem opdracht zich zo spoedig mogelijk te melden op het arbeidsbureau te Leiden. Toen Bos verbaasd zei 'Hoezo, burgemeester?', antwoordde Colijn slechts 'U dient ook met mijn positie als burgemeester rekening te houden' en kort daarna 'U kunt gaan.' De gemeentesecretaris zei vervolgens desgevraagd tegen Bos: 'Er zijn nu nog twee mogelijkheden: je kunt gaan en je kunt niet gaan. Ik begrijp best wat je wilt en dat lijkt me niet zo slecht.' Toen Bos de volgende middag van zijn chef hoorde dat er een arrestatiebevel voor hem klaar lag, besloot hij onder te duiken. Terugkijkend, concludeerde Bos dat een 'goede' burgemeester hier zijn grenzen zou hebben overschreden. Waardenburg, de ervaren directeur van gemeentewerken en een lokale aanhanger van de Nederlandsche Unie, was van mei 1942 tot april 1944 geïnterneerd geweest in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel. Hij wilde zich daarna niet meer laten inschakelen in het aanpassingsregime van burgemeester Colijn, ten profijte van de Duitsers, zoals hij het noemde, en vroeg ontslag uit de gemeentedienst. In eerste instantie had Colijn ernstige bezwaren; in tweede instantie was hij uiterst welwillend en wilde hij overleggen met cle gemeentesecretaris. Tenslotte stelde hij Waardenburg voor dat zijn positie als gemeenteambtenaar in publiekrechtelijke zin onveranderd zou blijven cloor hem gedurende een jaar buitengewoon verlof te verlenen met stilstand van salaris. Waardenburg vond dit een gunstige oplossing, zeker toen hij op 5 mei 1944 het schriftelijke verzoek kreeg tegen een honorarium van ƒ 3.000 de ontwerpen voor een badhuis en een nieuwe openbare lagere school klaar te maken, zodat de bouw ervan kon worden aanbesteed.

      Niet lang daarna, per 30 juni 1944, werd Colijn na overleg met de Duitse officier dr. Schwebel door de Duitse commissaris-generaal voor Bestuur en Justitie als burgemeester ontslagen wegens onbekwaamheid ('Dienst-unfahigkeit'). 'Ik heb van deze mij geboden gelegenheid een dankbaar gebruik gemaakt. Ik ben mijn werk meer dan moe en ik hoop nu maar van heler harte dat het ontslag verleend wordt,' schreef hij op 4 juli aan zijn neef J.J.G. Boot. Later in die maand liet hij Boot weten nog steeds van mening te zijn dat 'blijven de voorkeur verdient tenzij ... en nu komt het .... tenzij wat men vraagt over de schreef gaat, of de bevolking volkomen gemis aan werkelijkheidsbesef toont te bezitten. Volgens hem was beide hier het geval. Zijn vrouw, zijn zoon en hijzelf verhuisden al op 31 juli naar Hilversum.

      Helena Colijn. die op 18 september plotseling haar man Henk had verloren, noteerde op 9 oktober in haar dagboek 'Nog niets van de familie vernomen.' Piet Colijn lichtte J.J.G. Boot pas op 20 oktober in over het overlijden van diens oom Henk en pas op 10 januari 1945 ontving Helena in Ilmenau eindelijk een brief van haar zwager Piet, geschreven op 27 november. Hierop reageerde zij: 'Hij woont nu in Hilversum en ik schreef steeds naar Alphen.'

      Ontslag en pensionering van Colijn
      Al voor de bevrijding van West-Nederland beraadde Piet Colijn zich op zijn handelwijze tijdens de bezetting. Op 4 april 1945 bezocht hij J.J.G. Boot en liet hem de verdediging van z'n burgemeestersbeleid lezen. Na de bevrijding van Alphen op 8 mei werd NSB-burgemeester G.M. Zuiclervliet, de opvolger van Piet Colijn, meteen gearresteerd en werd gemeentesecretaris mr. F.A. Helmstrijd aangewezen als waarnemend burgemeester (tot en met 31 oktober). De Alphense gemeenteraad kwam voor het eerst weer bijeen op 27 november 1945 onder leiding van loco-burgemeester J. Spreij Thzn (CHU).

      Intussen deed het Centraal Orgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel een algemeen onderzoek naar de gedragingen van P.A. Colijn in de bezettingstijd. Op 4 februari 1946 besloot minister van Binnenlandse Zaken L.J.M. Beel dat Colijn per die datum ontslagen werd 'op grond van de overweging dat, hoewel uit een oogpunt van zuivering tegen een wederbenoeming als burgemeester geen bezwaar bestond, de voor een juiste behartiging van het gemeentebelang nodige waarborgen niet aanwezig konden worden geacht. Dit betekende ongeveer dat hij niet 'fout' was geweest, maar wel het vertrouwen van de Alphense bevolking had verloren en daarom moest worden ontslagen. Burgemeester en secretaris van Alphen aan den Rijn schreven op 13 maart aan commissaris van de Koningin L. A. Kesper dat de gemeente aan Colijn sinds medio 1944 ƒ 12.044,18 had moeten betalen en aan zijn opvolgers Zuidervliet, Helmstrijd en Spreij bijna evenveel: 'Practisch beeft de gemeente dus een dubbel burgemeesterssalaris uitbetaald. ' Kesper reageerde niet op die brief en evenmin op een later rappel.

      De Alphense gemeenteraad bleek eind 1946 nog een appeltje met P.A. Colijn te willen schillen. Deze had namelijk op 13 april 1944 besloten het restant van de lening van cle R.K. Bouwvakarbeidersbond St. Joseph a ƒ 42.500 af te lossen aan diens rechtsopvolger, het door de Duitsers ingestelde Nederlandsch Arbeidsfront (NAF). Na de oorlog vroeg St. Joseph, van mening zijnde clat de gemeente aan het NAF juridisch en feitelijk onverplicht meer had betaald dan nodig was, van de gemeente ƒ 39.361,50 plus rente terug. De Leidse advocaat, mr. L. Spreij. gaf tegenover de gemeente aan dat het voeren van een procedure tot geen enkel resultaat zou leiden en B&W stelden daarom op 19 oktober 1946 tle gemeenteraad voor te berusten in de tegen de gemeente ingestelde rechtsvordering. De pas benoemde burgemeester mr. F.M.A. Schokking (1908-1990), van CHU-huize, heropende echter de discussie in het college en vroeg weer advies aan Spreij. Deze vond het zeer twijfelachtig 'of naar ons recht de daad van den toenmaligen burgemeester een onrechtmatige daad was jegens de gemeente', en neigde tot een ontkennend antwoord op de vraag of de toenmalige burgemeester verantwoordelijk moest worden geacht voor de door de gemeente op te lopen schade ingeval van toewijzing van de vordering van St. Joseph. Schokking meende dat de beslissing of hier grond was voor rechtsherstel moest worden overgelaten aan de afdeling Rechtspraak van de Raad voor Rechtsherstel en wees het instellen van een juridische actie tegen Piet Colijn af. Een wethouder (de katholiek C.M. Deerenberg) zou wel verweer willen voeren tegen St. Joseph 'met het oogmerk zoo sterk mogelijk te staan ingeval het besluit zou worden genomen een actie tegen den toenmaligen burgemeester in te stellen.' Twee wethouders (de protestanten J. Spreij en W. Brouwer) vonden op morele gronden dat de gemeente verplicht was aan de vordering van St. Joseph te voldoen en verklaarden zich tegenstanders van een juridische actie tegen Piet Colijn.
      Dit verdeelde advies kwam op 12 december aan de orde in cle gemeenteraad"-. L.C. Slootjes vroeg zich af wie aan Colijn het recht had gegeven om als alteen-regerend burgemeester meer dan de meest gewone zaken af te handelen. Ph.H. Rogaar stelde: 'Zoo beeft ook de beer Colijn, om een paar guldens rente te besparen, achteloos f 40.000 in de bodemlooze kas van bet ten doode opgeschreven NAF gestort.' A.F. Ruijssenaars was zeer stellig: 'Burgemeester Colijn beeft m.i. met deze laakbare daad alle achting van vele ingezetenen van Alphen totaal verloren. 'J. van den Berg meende dat de heer Colijn niet die zorgvuldigheid in acht had genomen die men van hem mocht verwachten en C.M. Deerenberg zei: 'Van dit alleen-recbt beeft de heer Colijn volgens mij misbruik gemaakt en hier een daad gesteld, op zijn zcicbtst uitgedrukt, tegen onzen in'!.' Tenslotte stemde de gemeenteraad en besloot met tien tegen acht stemmen een actie tegen Colijn in te stellen bij de Raad voor Rechtsherstel en met twaalf tegen zes stemmen verweer te voeren tegen de vordering van St. Joseph.
      Colijn zelf diende in juli 1947 een verzoek in tot herziening van het hem op 30 juni 1944 verleende ontslag. Bij Koninklijk Besluit van 23 september 1947 werd dat verzoek ingewilligd en werd hem per 4 februari 1946 alsnog eervol ontslag verleend33, met toekenning van een wachtgeld en een schadeloosstelling van ƒ 2.236,06. Eind november stelde het raadslid Ruijssenaars nog een vraag over dat wachtgeld. Burgemeester Schokking antwoordde hem 'dat de wachtgelduitkering dezer dagen ophoudt, wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd door de heer Colijn.' Op cleze weinig spectaculaire wijze eindigde de burgemeestersloopbaan van Piet Colijn, die tot zijn dood op 30 april 1960 als ambteloos burger in Hilversum bleef wonen.

      Mijn mening over Colijn als burgemeester
      Piet Colijn kan allereerst worden getypeerd als een ambtelijk burgemeester die zich nauwelijks buiten het gemeentehuis liet zien of horen.-" Dat was al zo in Boskoop, waar hij van zijn ambtenaren afscheid nam met cle woorden: 'Maar altijd zullen deze jaren (1923-1933) voor mij een aangename herinnering blijven, omdat ik met U als werker, als stoer werker, zoo prettig heb mogen samenwerken.
      En dat bleef zo in Alphen, waar hij slechts de krant haalde met bijkomstige zaken3' en met de redevoeringen die hij met enige regelmaat hield voor de Anti-Revolutionaire Kies-vereeniging.
      Piet Colijn was mijns inziens nogal afhankelijk van de als een opgewekte workaholic getypeerde gemeentesecretaris mr. F.A. Helmstrijd, die hem ruim twee en een half jaar in Boskoop diende en vervolgens, na de pensionering van de eerste Alphense gemeentesecretaris K. Salvercla, vanaf 1 april 1935 in Alphen. Colijn was precies vijf jaar later dan ook blij dat Helmstrijd bedankte voor een benoeming in de gemeente Velsen. Hij zei toen in de gemeenteraad: 'Onze samenwerking is een meest ideale, omdat wij het in 9 van de 10 gevallen volkomen met elkaar eens zijn en in het l O6 geval weten wij eikaars opvattingen te respecteeren.' Veelzeggend was het antwoord van Helmstrijd: 'Spreker zegt in Alphen aan den Rijn een aangename en prettige werkkring te hebben gevonden, waar men aan de positie van den gemeentesecretaris alle recht laat wedervaren.' In de eerder beschreven behandeling van J.DJ. Waardenburg in april-mei 1944 zie ik meer de hand van Helmstrijd dan die van Colijn, zeker in de schriftelijke opdracht aan Waardenburg.
      Deze mening wordt geschraagd door C.A. Bos, die mij op 21 juni 2004 schreef: 'Naar het gevoelen van vrijwel iedereen was Helmstrijd in bestuurlijk opzicht de sterke man, ook eeii vertrouwenwekkende persoonlijkheid. In hoeverre hij bewust de burgemeester "uit de wind" hield, was voor mij als fong ambtenaartje moeilijk waarneembaar.'
      Anders dan zijn broer Henk had Piet Colijn weinig zelfvertrouwen. Bos schreef over hem: 'Kleiner van postuur [dan Lovink], ietwat gedrongen, maakte hij op mij de indruk wat scbuiv te zijn. Liep hij op straat, dan hoopte hij eigenlijk niet herkend te worden. Als de hoed of de pet dan toch werd gelicht, volgde meestal een wat afgemeten knikje.'" Bos schreef mij op 21 juni 2004 ook: 'Tijdens de oorlog zag ik hem alleen maar super-voorzichtig manoeuvreren, bang dat de Duitsers hem zouden wippen, maar ook ontoegankelijk
      voor de geringste vorm van verzet.' Dit oordeel wordt volledig bevestigd door Colijns eigen brieven aan zijn neef en collega J.J.G. Boot tijdens de oorlog. Zelfs na zijn eigen ontslag als burgemeester vond hij nog (zoals al eerder gezegd) dat 'blijven' de voorkeur verdiende, tenzij datgene wat men vroeg over de schreef ging of de bevolking een volkomen gemis aan werkelijkheidsbesef toonde te bezitten. Hij vervolgde met de woorden: 'Wat 't eerste betreft, was ook voor mij wel wat te schipperen geweest. Het ontbreken van de tweede factor beeft mijn besluit verhaast. Alsof het niet juist het werkelijkheidsbesef was dat Colijn zelf steeds meer ontbrak en dat leidde tot een campagne tegen hem, speciaal van gereformeerde zijde! Dat Piet Colijn heel zuinig, gezagsgetrouw en behoudend van aard was, hangt mijns inziens samen met zijn afkomst. Het niet opgewassen zijn tegen de problemen van de crisisjaren, laat staan van de Duitse bezetting, viel veel meer burgemeesters te verwijten.^ De naoorlogse commissaris van de Koningin L.A. Kesper sloeg de spijker op de kop met de constatering achteraf: 'Men zag hem (Colijn) als een stuggen man, wien het begrip burgervaderschap inwendig volkomen vreemd was; als een man bovendien, die inwendig slap was en uitwendig autoritair; als een man tenslotte, die geen oog had voor de zorgen en behoeften van de gemeente op economisch en sociaal gebied. '
      Op grond van dit beeld en van de door mij geponeerde afhankelijkheid van zijn gemeentesecretaris onderschrijf ik, alles overziende, Langevelds harde conclusie over P.A. Colijn als burgemeester.
    Persoon-ID I269214  groeneveld
    Laatst gewijzigd op 8 jun 2017 

    Vader Antonie Colijn,   geb. 11 feb 1833, Uitwijk Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatieovl. 17 dec 1913, Haarlemmermeer Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie (Leeftijd 80 jaar) 
    Moeder Anna Verkuijl,   geb. ca. 1841, Eethen Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatieovl. 2 sep 1920, Haarlemmermeer Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie (Leeftijd 79 jaar) 
    Huwelijk 15 okt 1868  Haarlemmermeer Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    Gezins-ID F1496833861  Gezinsblad  |  Familiekaart

    Gezin Anna Maartje Knibbe,   geb. ca. 1885, Haarlemmermeer Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatieovl. Ja, datum echter onbekend 
    Huwelijk 9 jan 1908  Haarlemmermeer Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatie 
    Type: civil 
    • Noord-Hollands Archief:

      Bruidegom
      Pieter Adriaan Colijn
      Beroep
      bouwkundige
      Geboorteplaats
      Haarlemmermeer
      Leeftijd
      25

      Bruid
      Anna Maartje Knibbe
      Geboorteplaats
      Haarlemmermeer
      Leeftijd
      23

      Vader van de bruidegom
      Antonie Colijn
      Beroep
      Landbouwer
      Moeder van de bruidegom
      Anna Verkuijl

      Vader van de bruid
      David Knibbe
      Moeder van de bruid
      Maartje Parelberg

      Gebeurtenis
      Huwelijk
      Datum
      09-01-1908
      Gebeurtenisplaats
      Haarlemmermeer

      Documenttype
      BS Huwelijk
      Erfgoedinstelling
      Noord-Hollands Archief
      Plaats instelling
      Haarlem
      Collectiegebied
      Noord-Holland
      Aktenummer
      3
      Registratiedatum
      09-01-1908
      Akteplaats
      Haarlemmermeer
      AkteSoort
      H
    Kinderen 
     1. Anton Pieter Colijn,   geb. 26 dec 1909, Medan (Ned. Ind.) Vindt alle personen met gebeurtenissen op deze locatieovl. Ja, datum echter onbekend
    Gezins-ID F1496833871  Gezinsblad  |  Familiekaart