Aantekeningen |
- Wikipedia:
Johan van Oldenbarnevelt was raadpensionaris van de Staten-Generaal tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Hij werkte lange tijd samen met Maurits van Oranje (de zoon van Willem van Oranje), maar werd het slachtoffer van een door Maurits beheerst politiek proces en daaropvolgende executie.
Jeugd
Van Oldenbarnevelts vader, Gerrit van Oldenbarnevelt (Gerretgen Sleght), (1516-1589), was koopman en sekwester. Hij stond niet zo goed bekend; hij dronk en werd verschillende keren voor het gerecht gedaagd. De familie was niet van adellijke afkomst. Zijn moeder, Deliana van Weede (ca. 1524-1587), was de dochter van Johan Eliasz van Weede van Stoutenburg (1491-1541), een telg uit de Amersfoortse familie Van Weede, en Christina van der Maeth (1500-1541).
Johans oudste broer Reyer was hopman in het Staatse leger en werd vaak in ongunstige zin genoemd. Hij had vier zussen van wie er twee volgens niet erg betrouwbare pamfletten van de prostitutie leefden. Het negatieve beeld dat van de familie bestaat, is deels veroorzaakt door de propaganda van prins Maurits en de zijnen, en deels door de publicatie van Den Tex. Aan de andere kant maakte zijn jongere broer Elias zich verdienstelijk als pensionaris van Rotterdam. Johan werd volgens sommigen geboren in de huidige Van Oldenbarneveltsteeg in Amersfoort, volgens anderen aan de Kortegracht en volgens weer anderen wellicht buiten de stad. Hij groeide op in het huis Bollenburg (Muurhuizen 17-19 te Amersfoort). Waarschijnlijk ging hij in Amersfoort naar de Latijnse school (nu het Johan van Oldenbarnevelt Stedelijk Gymnasium).
Hij erfde op jeugdige leeftijd goederen van de familie van zijn moeder, Deliana van Weede, wat hem onafhankelijk maakte van zijn vader. In 1564 vertrok hij naar Den Haag om bij een advocaat te werken. Hij kocht o.a. het landgoed Lutteke Weede in 1569 terug om het familiebezit van zijn moeder, Deliana van Weede, veilig te stellen. In de volgende jaren studeerde hij rechten in Leuven (1566), Bourges (1566-67), Keulen (1567), Heidelberg (1568) en Padua (1569). In Leuven wijzigde hij zijn naam Oudenbarnevelt in Oldenbarnevelt. Tijdens zijn verblijf in Heidelberg koos hij voor het calvinisme. In 1570 keerde hij terug van zijn studiereis.
Aansluiting bij Willem van Oranje
In 1570 werd Van Oldenbarnevelt advocaat bij het Hof van Holland. In 1572 sloot hij zich aan bij Willem van Oranje in Delft. Hij verhuisde naar Delft en werd advocaat voor het hoogheemraadschap van Delfland. Echt gevochten in de opstand heeft hij niet. Alleen bij het ontzet van Haarlem (1573) zou hij hebben deelgenomen aan een burgermilitie. Hij werd benoemd tot commissaris voor het doorsteken van de dijken in Zuid-Holland om Leiden te ontzetten. Hij trouwde in 1575 met de rijke Delftse (buitenechtelijke) regentendochter Maria van Utrecht, enig erfgename van vijf heerlijkheden. Een jaar later werd hij Pensionaris van Rotterdam, in die tijd een snel groeiende, maar nog kleine stad. Daar viel hij op vanwege zijn werklust en intelligentie. Als pensionaris van Rotterdam nam hij in de Staten van Holland en West-Friesland deel aan verschillende onderhandelingen. In 1579 werd hij gekozen in de commissies van financiën en marine van de Staten. Nadat Van Oldenbarnevelt in 1582 de vertrouwenspersoon van Willem van Oranje was geworden, en de Staten-Generaal met de prins naar Delft waren verhuisd, groeide de macht van Van Oldenbarnevelt.
Landsadvocaat en raadpensionaris
Na de moord op Willem van Oranje in 1584 ontstond een machtsvacuüm. Voor de opstand tegen Spanje werd de stadhouder aangesteld door het Habsburgse Huis, maar na de opstand lag die verantwoordelijkheid bij de gewesten van de lage landen. De oudste zoon van Willem van Oranje, Filips Willem, zat gevangen in Spanje, en was daarom niet beschikbaar voor die functie. Maurits was de tweede zoon van Willem van Oranje. Van Oldenbarnevelt was een van degenen die pleitten voor een overdracht van de functie van stadhouder aan de 16-jarige Maurits. Johan van Oldenbarnevelt was intussen door zijn vele werk in verschillende statencommissies een belangrijke persoon geworden binnen het landsbestuur. In 1586 werd Van Oldenbarnevelt landsadvocaat en raadpensionaris van de Staten van Holland. Hij zou dit tot zijn dood blijven. Een landsadvocaat was formeel gezien slechts een woordvoerder, maar Van Oldenbarnevelt slaagde erin zich via deze functie omhoog te werken. Hij leidde vergaderingen en alle besluiten en uitgaande stukken gingen via zijn hand. Hij wist te bereiken dat niet de Raad van State, maar de Staten-Generaal het hoogste bestuursorgaan werd. Omdat Van Oldenbarnevelt zitting had in de Staten-Generaal, kon hij op deze manier zijn macht en invloed verder uitbreiden. In de praktijk kon niemand om hem heen.
Van Oldenbarnevelt stond bekend om zijn kennis van zaken en om het feit dat hij nooit iets uit handen gaf. In feite werd hij voor de jonge Maurits plaatsvervangend politiek leider. Maurits was bovendien meer geïnteresseerd in het leger; hij ging de militaire zaken afhandelen. Als landsadvocaat was Van Oldenbarnevelt in staat om de Nederlanden onafhankelijk van Engeland te maken. Engeland had namelijk in 1585 de uitnodiging om het gezag over de Nederlanden te aanvaarden geweigerd, maar zond wel de graaf van Leicester met een troepenmacht van 6000 man als steun tegen de Spanjaarden. Leicesters streven naar een machtig centraal landsbestuur in Utrecht stond de gewesten echter niet aan. Na het verraad van Stanley en York wist Van Oldenbarnevelt er voor te zorgen dat Leicester in 1587 het land verliet. In de Justificatie of Deductie werd vastgelegd dat de politieke macht voortaan bij de Staten-Generaal kwam te liggen. In feite werd daarmee besloten dat de Nederlanden voortaan onafhankelijk van buitenlandse vorsten zouden zijn.
Samenwerking met Maurits
De samenwerking tussen Van Oldenbarnevelt en de 20 jaar jongere Maurits liep aanvankelijk prima. Zij vulden elkaar wat betreft karakter goed aan. Maurits was een voorzichtig en geduldig persoon, die gewend was iedere stap zorgvuldig uit te voeren en te evalueren, voor de volgende stap te ondernemen. Van Oldenbarnevelt was meer strategisch en was eerder gewend om twee stappen vooruit te denken en desnoods risico’s te nemen. Onder de politieke leiding van Van Oldenbarnevelt en de militaire leiding van Maurits ging het de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden voor de wind. Na de moord op Willem van Oranje had de toekomst er aanvankelijk slecht uitgezien voor de Republiek; het leek toen slechts een kwestie van tijd voordat de Spanjaarden de opstand definitief zouden neerslaan. In de periode 1588-1598 werden echter grote overwinningen behaald op de Spanjaarden. De uitputting van de Spaanse financiën na 1588 door de rampzalige expeditie tegen Engeland met de Armada, werkte ook in het voordeel van de jonge Republiek. Johan van Oldenbarnevelt sloot in oktober 1596 het Drievoudig Verbond met Engeland en Frankrijk tegen Spanje. Engeland en Frankrijk erkenden daarmee de onafhankelijkheid van de Republiek. Ook initieerde Van Oldenbarnevelt de oprichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) in (1602). Dit droeg bij aan de groei van de Republiek tot een wereldmacht.
Slag bij Nieuwpoort
In 1600 ontstond echter de eerste strubbeling tussen Van Oldenbarnevelt en Maurits. De handelsvloot van de Republiek had geregeld last van kapers in Duinkerken en Van Oldenbarnevelt besloot het leger op Duinkerken af te sturen. Maurits was hier op tegen omdat hij het risico te groot vond. Hij schikte zich echter naar Van Oldenbarnevelt en trok op naar Duinkerken, maar op het strand bij Nieuwpoort werd hij opgewacht door een Spaans leger, dat hem de weg terug naar huis afsneed. De daaropvolgende Slag bij Nieuwpoort werd slechts door Maurits' militaire kwaliteiten ternauwernood gewonnen. Maurits trok niet verder naar Duinkerken, maar keerde woedend terug naar de Nederlanden. Met de expeditie naar Duinkerken zou het voortbestaan van de Republiek volgens hem op het spel zijn gezet. Vanaf dat moment zou hij Van Oldenbarnevelt niet meer als zijn mentor zien.
Twaalfjarig Bestand en Scherpe Resolutie
Negen jaar later, in 1609, maakte Van Oldenbarnevelt zich sterk voor een wapenstilstand met de Spanjaarden. De oorlog tegen Spanje kostte de staat handenvol geld en belemmerde de handel. Maurits was tegen een wapenstilstand omdat het Spaanse leger danig verzwakt was. Tijdens deze wapenstilstand, die het Twaalfjarig Bestand zou gaan heten, begon de militair Maurits zich noodgedwongen met de politieke zaken bezig te houden, het terrein van Van Oldenbarnevelt. Het gevolg was dat de onenigheid tussen Johan van Oldenbarnevelt en Maurits verder escaleerde.
De relatie met Frankrijk verslechterde eveneens. De gezant van de Republiek in Frankrijk, François van Aerssen, knoopte betrekkingen aan met de hugenoten en andere tegenstanders van de Franse regering. Van Oldenbarnevelt verlengde daarom zijn benoeming in 1613 niet meer. Van Aerssen, die zijn functie als gezant in Frankrijk eveneens aan Van Oldenbarnevelt te danken had, werd daardoor nu een vijand van hem.
Een theologisch meningsverschil over predestinatie tussen de twee Leidse hoogleraren Jacobus Arminius en Franciscus Gomarus leidde tot een breuk in de Nederduits Gereformeerde Kerk (later Nederlandse Hervormde Kerk). Rond 1610 ging deze kwestie een politieke rol spelen toen de predikant Johannes Uytenbogaert een klaagschrift of remonstrantie indiende, om de aanhangers van Arminius de vrijheid te geven zich van de orthodoxe kerkleer af te scheiden. De contraremonstranten kwamen daarop met een contraremonstrantie waarin werd geëist dat alle gelovigen zich bij de orthodoxe kerkleer zouden aansluiten. Van Oldenbarnevelt, zelf een aanhanger van het Arminianisme [9], vond dat de kerk meerdere stromingen moest kunnen hebben. Maurits stond echter een calvinistische eenheidskerk voor. Hoewel Maurits tot dat moment de diensten van de remonstrant Johannes Uytenbogaert wel had bezocht, besloot hij in het vervolg de diensten van de contraremonstranten in de Kloosterkerk te volgen, pal naast de woning van Oldenbarnevelt. Het was nu een politiek conflict geworden. Daardoor ontstonden ook tegenstellingen tussen de provincies en braken in verscheidene steden onlusten uit. Van Oldenbarnevelt, die bang was dat Maurits op een staatsgreep aanstuurde, liet in 1617 door de Staten van Holland de Scherpe Resolutie aannemen. Deze resolutie gaf onder andere de steden in Holland de mogelijkheid om zelfstandig huurtroepen (waardgelders) aan te nemen om onlusten te voorkomen. In de praktijk werd deze resolutie echter meestal gebruikt tegen de contraremonstranten, die een opstandige aanhang onder de bevolking van de steden hadden. Met de oprichting van stedelijke milities ondermijnde Van Oldenbarnevelt echter het gezag van de opperbevelhebber van het staatse leger, Maurits. Dit was voor Maurits niet acceptabel.
Veroordeling
Prins Maurits pleegde hierop een staatsgreep. Hij ontsloeg daarna de waardgelders en op 29 augustus 1618 liet hij Johan van Oldenbarnevelt, en zijn medestanders Hugo de Groot, Rombout Hogerbeets en Gilles van Leedenberch, arresteren op verdenking van hoogverraad. Een aantal politieke tegenstanders werd ontslagen, zoals Oldenbarnevelts zoon Willem en Jacob Dircksz de Graeff uit Amsterdam. In 1619 werd François van Aerssen door Maurits als Gecommitteerde in de Ridderschap van Holland benoemd. Daardoor ontstond onder de tegenstanders van Van Oldenbarnevelt een meerderheid en werd het mogelijk om een bijzondere politieke rechtbank van 24 rechters in te stellen. Tot Van Oldenbarnevelts eigen verrassing werd hij op 12 mei 1619 door de rechtbank, onder leiding van Reinier Pauw, wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. Hij zou zijn oren naar Frankrijk en Spanje hebben laten hangen. Van Oldenbarnevelt had verwacht dat er, vanwege zijn staat van dienst en hoge leeftijd, protest zou komen van zijn politieke vrienden. Het bleef echter stil; Maurits had in de tussenliggende periode verschillende remonstrantse bestuurders vervangen, en de vervolging van remonstranten was na de Synode van Dordrecht verhevigd, waardoor de aanhangers van Arminius het land verlieten. Van Franse zijde werd wel tevergeefs enkele malen geprobeerd een executie te voorkomen. Een dag na zijn veroordeling werd hij 13 mei 1619 op het Binnenhof in Den Haag op 71-jarige leeftijd door scherprechter (beul) mr. Hans Pruijm[10] (scherprechter te Utrecht 1604-1621) onthoofd. Tot het publiek sprak hij op het schavot de beroemde woorden: Mannen, gelooft niet dat ik een landverrader ben, ik heb oprecht en vroom gehandeld, als een goede patriot, en zo zal ik sterven. Zijn allerlaatste woorden waren: Maak het kort, maak het kort. Lang werd aangenomen dat deze woorden aan de scherprechter (beul) gericht waren, maar hij zei het waarschijnlijk tegen zijn knecht, Jan Francken, die vlak voor de executie afscheid van hem wilde nemen. Na de executie werden zijn stoffelijke resten in een ruwe kist bijeengebracht. Deze werd bijgezet in een grafkelder onder de Hofkapel aan het Binnenhof. Later kreeg de familie gelegenheid het lijk over te kisten in een eikenhouten kist. Beweerd wordt dat het lichaam van Oldenbarnevelt door de familie op een andere plaats is herbegraven, maar daar is nooit zekerheid over verkregen.[11][12]
Drie belangrijke factoren hebben een rol gespeeld in het conflict.
- Religie: Maurits was door zijn oom Jan van Nassau streng calvinistisch opgevoed. Deze opvoeding stond in het teken van het in die tijd geldende principe Cuius regio, eius religio: de bestuurder bepaalt ’s lands godsdienst. De kerk was in die tijd dus geen onafhankelijk instituut; de overheid bepaalde het bestuur van de kerk. Daarom ook werd de remonstrantie niet aan een kerkelijke instelling, maar aan de Staten-Generaal gericht. Van Oldenbarnevelt was als bestuurder, in tegenstelling tot de streng opgevoede Maurits, voorstander van ruimte voor afwijkende meningen binnen de kerk. De staatsgreep moet daarom ook in het licht van het principe Cuius regio, eius religio worden gezien; Maurits’ gezag zou een calvinistische eenheidskerk rechtvaardigen en een niet verenigde kerk zou een niet verenigd land tot gevolg kunnen hebben. Voorts werd de drang van Johan van Oldenbarnevelt naar een bondgenootschap met het katholieke Frankrijk en een wapenstilstand met het katholieke Spanje wantrouwend bekeken. Maurits zou in de wapenstilstand een list van de vijand vermoeden om het katholieke geloof terug te brengen.
- Financiën: Johan van Oldenbarnevelt was zich goed bewust van de financiële situatie van de Republiek en hij wist hoe duur het oorlog voeren was. Voor hem stond vast dat een goede oorlog alleen gevoerd kon worden als het financiële fundament er was. De keerzijde was echter dat voor hem geld belangrijker was dan een mensenleven. Maurits was het tegenovergestelde. Hij was een soldaat onder zijn soldaten en spaarde liever op de levens van zijn mannen dan op geld. Bovendien wist hij dat een slecht betaald leger zijn leider niet zou volgen. Deze tegenstelling had al eens tot nog oplosbare conflicten geleid, maar het Twaalfjarig Bestand, dat volgens Van Oldenbarnevelt noodzakelijk was vanwege de financiële situatie van de Republiek, leidde tot grote onenigheid met Maurits, omdat hij zich realiseerde dat de Spaanse vijand op dat moment op zijn zwakst was.
- Karakter: Maurits was uitgesproken geduldig en voorzichtig. Hij overdacht van tevoren iedere tactische stap en evalueerde deze daarna. Hij koos liever voor een kleine zekere militaire winst, dan voor een risicovollere grandioze overwinning. Johan van Oldenbarnevelt was echter iemand die verder vooruit placht te denken en ook grotere risico’s wilde nemen. Tot aan de slag bij Nieuwpoort vulden deze twee karakters elkaar aan. Maurits zag in de slag bij Nieuwpoort echter zijn gelijk bevestigd, dat Van Oldenbarnevelt te veel risico had genomen. Vanaf dat moment begon hij wrok tegen hem te koesteren.
Nasleep
De staatsgreep en de onthoofding van Van Oldenbarnevelt beslechtten de interne strijd in het voordeel van Maurits. Toch was de hele affaire een slag voor Maurits' prestige. Bovendien bleek hij door zijn bedachtzame karakter niet de staatsman te zijn die Van Oldenbarnevelt kon vervangen. Een gratieverzoek, dat Maurits had kunnen inwilligen, heeft de 20 jaar oudere man niet ingediend, omdat het een impliciete schuldbekentenis zou zijn. Er was ook veel kritiek op het vonnis. Zelfs Maurits' stiefmoeder, Louise de Coligny (weduwe van Willem van Oranje) was tegen deze veroordeling en probeerde de executie te voorkomen. De twee zonen van Van Oldenbarnevelt, Reinier en Willem beraamden in 1623 een aanslag op prins Maurits om hun vader te wreken. Het plan lekte echter uit: Reinier werd terechtgesteld en Willem vluchtte naar het door Spanje bezette Brussel. Toen de moeder van Reinier om gratie voor haar zoon vroeg, heeft Maurits aan haar gevraagd waarom ze dat niet ook voor haar man had gedaan. Ze antwoordde daarop dat haar zoon wél schuldig was, haar man echter niet. Ook de dichter Joost van den Vondel hekelde het optreden van Maurits. Van den Vondel schreef uit protest twee gedichten, Op het stokje van Oldenbarnevelt en Geuse-Vesper of Siecken-Troost voor de Vierentwintigh, en een in de klassieke oudheid gesitueerde tragedie Palamedes, die parallellen bevatte met de val van Van Oldenbarnevelt, die de autoriteiten niet ontgingen. De Amsterdamse bestuurders straften hem met een zware boete; naar de maatstaven van die tijd had het erger gekund.
Ambten en functies
- Advocaat voor het Hof van Holland, 1570-1572
- Advocaat van de Staten van Holland en West-Friesland, 1575
- Pensionaris van Rotterdam, 28 december 1576 tot 28 maart 1586
- Op 8 december 1580 gekozen als lid van het Statencollege
- Door de Staten van Holland benoemd als gedeputeerde bij de vergaderingen van de Staten-Generaal op 26 september 1582
- Op 31 juli 1584 gekozen als één van de raadsheren die met Prins Maurits een voorlopige regering zou uitmaken
- Afgevaardigd als gedeputeerde naar Engeland om de soevereiniteit aan te bieden aan Koningin Elisabeth, juli-augustus 1585
- Landsadvocaat (raadpensionaris) van de Staten van Holland, 1586-1619
- Pensionaris van de Ridderschap van Holland en West-Friesland, 1586-1619
- Grootzegelbewaarder en stadhouder van de Lenen van Holland en West-Friesland, 1586-1619
- Hoofdingeland van Delfland, 1589-1597
- Hoogheemraad van Delfland vanaf 10 augustus 1593
- Gedeputeerde naar Frankrijk en naar Engeland in 1598
- Gezant naar Engeland in 1603
- Registermeester van de Lenen van Holland en West-Friesland, 1604-1619
- In april 1609 gedeputeerde naar Antwerpen in verband met het Twaalfjarig Bestand
Hij was Heer van Groenevelt, Zuidwinkel, Stormpolder, Hoogland, de Tempel, Stoutenburg, Luttekeweede, Berkel en Rodenrijs, Gunterstein en Bakkum. Hij werd op 17 mei 1611 tot ridder verheven door de Koning van Engeland.
|