Aantekeningen |
- Bij de 1e foto:
Schilderij van Gerrit van der Pot, Heer van Groeneveld, door Johan Bernard Scheffer
datering: 1800 - 1807
Bij de 2e foto:
Woonhuis van Gerrit van der Pot in de Korte Hoogstraat in Rotterdam
Eigenaar van de ambachten Groeneveld (bij 't Woudt) en Schoonderloo (tussen Delfshaven en Rotterdam).
Na zijn dood wordt zijn kunstverzameling verkocht aan het Groot Hollands Museum, de voorloper van het Rijksmuseum.
Uit:
DE BRIEVEN VAN PIETER JOSEPH THIJS AAN GERRIT VAN DER POT VAN GROENEVELD
15 NOVEMBER 1795 - 19 DECEMBER 1802
DOOR DR. E. WIERSUM
Van der Pot was een man van beteekenis in zijn geboorteplaats. Hij was koopman en bezat een woonhuis aan de Boompjes met een daarachtergrenzende suikerraffinaderij en bovendien een pakhuis aan de Groote Wijnbrugstraat. Bij gift van 8 Maart 1753 had hij reeds de helft gekregen in een suikerraffinaderij aan de westzijde van de Leuvehaven, die hij later geheel verwierf doch 11 Nov. 1790, tijdens zijn verblijf in Brussel, weer verkocht. Ook had hij een aandeel in het gebouw van de Groote Sociëteit op de Zuidblaak op den westhoek van de Gapersteeg. Verder was hij sinds 1771 de gelukkige eigenaar van de ridderhofstad en ambachtsheerlijkheid Groeneveld in Delfland met ongeveer 63 morgen land, terwijl hij reeds in 1768 voor fl 14.000,— de zeer welgelegen boerenwoning Meywijk, gelegen in het ambacht Schoonderloo, had aangekocht en deze later met enige daarbij getrokken landerijen tot een campagne of lustplaats verhief, aan welke toen de naam Schoonenberg gegeven werd. En bij al deze onroerende goederen voegde hij in 1795 nog, door aankoop van Cornelis van Vollenhoven voor de som van niet minder dan fl 24.000,— het huis met tuin, koetshuis, stalling enz. aan de westzijde van de Korte Hoogstraat, welk huis hij, voor zoover Schoonenberg hem des zomers niet trok, tot zijn dood in 1807 bleef bewonen.
De heer van Groeneveld was een groot kunstliefhebber en kwam dus veelvuldig in aanraking met kunsthandelaren. Vandaar ook de connectie met de in Brussel woonachtige kunsthandelaar Pieter Joseph Thijs. Van deze Thijs is een 81-tal brieven aan Van der Pot bewaard gebleven. Na Van der Pot's dood werd zijne kostbare verzameling schilderijen den 7den Juni 1808 en volgende dagen in het openbaar te Rotterdam verkocht. Deze verzameling, „van welke de herinnering zoowel in als buiten ons land nog voortleeft", bestond uit 159 nummers en bracht, hoewel zij bij het opmaken van den boedelinventaris op slechts fl 53,000,- werd getaxeerd, bij den verkoop ruim fl 127,000,- op. Voor rekening van den Koning van Holland werd gekocht voor een bedrag van fl 101,881,10. Bij deze boedel taxatie werden de meubelen op ruim fl 8900,- geschat, de gouden en zilveren kleinoodiën op fl 2280,-, de boeken, teekeningen, prenten en beelden op fl 1567,- en het geheele montant op niet minder dan fl 656,304,-.
Gerrit van der Pot was sterk patriottisch gezind en had zich in de politieke woelingen dier dagen geenszins op den achtergrond gehouden. Hij stond bekend als een der eerste aanvoerders van hen, die „in deze facheuse tijden door vele requesten en geschriften hebben getracht de regeering van Rotterdam te renverseeren". Toen in 1787 het Pruisische leger de grenzen overtrok, wist hij dan ook aanstonds, wat hem te doen stond. Nog voordat door het Hof van Holland zijn banvonnis was uitgesproken, 18 Sept, 1787, vluchtte hij naar Brussel, waar hij tot het laatst van 1795 verblijf hield. In die jaren zal dus de relatie met den tezelfder stede wonenden Thijs ontstaan zijn. Wellicht zijn zij het eerst met elkaar in aanraking gekomen bij den verkoop van den boedel van Aartshertogin Maria Christina, die in Maart 1793 plaats vond en waar Van der Pot de vier kapitale prachtstukken van David de Coninck wist te bemachtigen. Toen echter in het begin van 1795 het vertrek van Prins Willem V met zijn gezin naar Engeland voor de Patriotten het sein gaf om hun hoofd weer op te steken en in alle steden de vroedschap te verzetten, keerden de uitgewekenen weldra in grooten getale terug. Onder hen bevond zich ook onze vriend Van der Pot, wiens gelukkige overkomst met al zijn schilderijen ons reeds in den eersten brief van Thijs wordt medegedeeld, terwijl een schriftelijke dankbetuiging van 29 Dec. van de Municipaliteit van Delfshaven aan hem gericht, „voor het Present van een Mastboom, door hem gratieuselijk gepermitteerd te roijen op deszelfs buitenplaats Schooneberg, om alhier te worden geplant voor een Vrijheidsboom", ons over zijne onveranderde politieke gevoelens aanstonds inlicht. Hij voorzag zich, zooals wij gemerkt hebben, dadelijk 11 Nov. van een aanzienlijke woning en ook aan het maatschappelijk leven nam hij nu weldra deel. Had hij vroeger alleen als commissaris van den schouwburg gefungeerd, nu komt hij nog in hetzelfde jaar als Raad der Stad en reeds in het begin van 1796 als Wethouder voor. Hij bleef deze betrekkingen bekleeden tot October 1797. Maar op zijn leeftijd en vooral, als hij in zijne maand het voorzitterschap moest waarnemen, schijnt hem het werk zwaar te zijn gevallen. In den meer democratischen Raad der Gemeente, die 6 November 1797 geïnstalleerd werd, had hij dan ook geen zitting meer, waarschijnlijk zelf niet minder verheugd dan zijn vriend Thijs, dat hij van dien lastigen post ontslagen was en voortaan de rust kon genieten. Dan heeft hij allen tijd om zich geheel aan zijne verzameling te wijden. De briefwisseling met Thijs begonnen, zoodra hij in zijn geboorteplaats was teruggekeerd, wordt nu drukker dan ooit (voor zoover Thijs althans zelf niet over komt), totdat zij, zooals gezegd, met het einde van 1802 plotseling ophoudt.
Van der Pot stierf 19 Maart 1807 en werd den 24sten d.a.v. begraven in de Waalsche kerk te Rotterdam.
|