Aantekeningen |
- Van:
https://geheugenvanoost.amsterdam
Mathilde en Pinehas hebben twee inwonende pleegkinderen: Max en Meinhardt Rechtschaffen.
Aan het eind van de jaren dertig is het aantal vluchtelingen uit o.a. Oostenrijk en Duitsland snel toegenomen. Zo is de “Joodschen Vrouwenraad” direct betrokken bij de werving van pleeggezinnen en de opvang van kinderen. Daarbij is Mathilde betrokken door haar werk bij de controlecommissie kinderen in pleeggezinnen. Wanneer zij met deze werkzaamheden is begonnen, wordt niet vermeld. In ieder geval heeft zij deze functie in de oorlogsjaren nog vervuld. Vanwege haar functie, haar werk, krijgt ze een sperre (= document dat tijdelijke vrijstelling van deportatie verschafte). Het is wel opvallend dat zij werkt. Binnen de traditionele rolverdeling in de joodse gemeenschap (van Rechouwous) waar Mathilda en Pinehas verkeren, is buitenshuis werken niet gebruikelijk.
Naast de familie Gans woonde de familie Keizer. Een kleinzoon van deze familie, Johan Herrenberg,schreef:
“Wat mij is verteld over de familie Gans:
Mijn grootouders woonden op de Kramatweg 27-1, boven de drukkerij van meneer Gans (geboortekaarten etc.) Mijn moeder was het vriendinnetje van Branca, ze scheelden een jaar (Branca van 1931, mijn moeder van 1932). Piet Gans, de vader, en zijn zoon Philip verdwenen al vroeg in de oorlog naar een werkkamp. Mevrouw (Mathilda) Gans, die erg bevreesd was, had hen ook daartoe 'aangemoedigd', omdat ze dacht dat daarmee erger te voorkomen was (zoals de Duitsers wilden). Moeder en dochter Gans bleven tot ver in de oorlog half ondergedoken in hun huis zitten, het verzet zorgde ervoor dat ze te eten kregen. Mijn oma heeft mevrouw Gans nog aangeboden onder te duiken, met Branca, bij een broer in Monnickendam – de angst deed haar weigeren...Tot op een dag de man van het gas kwam, letterlijk: hij kwam voor de gasmeter. En hij heeft ze verraden. Toen Branca
en mevrouw Gans werden opgehaald, is mijn oma nog brood voor ze gaan halen. Mevrouw Gans gaf haar verschillende dingen in bewaring, die waarde voor haar hadden, wat foto's, platen waarop Philip te horen was, die zong in de synagoge... Een WA-man (er waren er twee, tegen wie mijn oma na de oorlog heeft getuigd) kwam naderhand nog bij mijn oma aan de deur met een vissenkom en een vetplantje. 'Wat leeft, hoeft niet dood', zei hij, waarop mijn oma hem alleen maar vernietigend aankeek. En zo zijn Branca en haar moeder verdwenen, naar Auschwitz. De dingen die mevrouw Gans aan mijn oma gaf, zijn nu via mijn moeder bij mij terechtgekomen.”
Mathilda en haar dochtertje Branca zijn beiden in Auschwitz vermoord op 8 april 1944. Of Mathilda weet heeft gehad van wat haar man en zoon zijn overkomen, is niet bekend. Mathilda heeft nog wel een ansichtkaart van haar zoon gekregen. Deze is zonder datum. Philip schrijft dat alles Oké is!
|