Aantekeningen |
- Reinder pacht in 1765 voor een periode van zes jaren 'den ouden herberg van Doorwerth', ingaande op Sint Petri [22 februari] 1765 en eindigend op Sint Petri 1771. De pacht bedraagt 90 gulden per jaar. In de pachtovereenkomst lezen we de volgende bepaling:
En speciaal onder beding dat hij daarin sullen houden bequame Herberg, En ten dien eijnde maaken dat se altoos voorsien sijn van goeden drank, paerdsvoeder en genoegsame meubelen, om de passanten en andere daar mede te konnen gerijven, en
ijmant ook te konnen logeeren. En dat sij sigh meede in staat sullen stellen, om de domestiguen van sijn Excellentie, als die op Doorwerth of in dese landen is, En andere tegens redelijke betaalinge van kostgeld te konnen spijsen. [bron: Register van verpachtingen van huisperceelen in de Heerlijkheid Doorwerth - 1738-1782, Gelders Archief 0383 Inventarisnr. 16]
Deze herberg wordt al in 1689 omschreven als 'Brouwhuis'. Sinds 1719 werd de herberg, vernoemd naar de eigenaar Anton, Graaf van Aldenburg, het 'Thoons-huis' genoemd. Aan de gevel hing een uithangbord waarop afgebeeld 't Oldenburger Peert' [het
paard uit het familiewapen van Aldenburg].
Naast de functie van herberg werd het ook gebruikt als richterslogement en werd er recht gesproken door de schout en schepenen. Ook op de oudste kaarten van Doorwerth is de herberg al ingetekend, ongeveer aan de kruising van de Galerij en
Hollewegh richting Arnhem, de Galerij liep toen nog onder de herberg langs.
Rond 1875 kreeg de herberg de naam de Twee Zalmen, later de Zalmen. Het logement is bij de Slag om Arnhem helaas totaal verwoest en daarna afgebroken.
Het gezin woont, tot de pacht afliep op Sint Petri 1771, ook in de herberg alwaar de eerste vier kinderen ter wereld komen. Zij kerkten in het Nederlands Hervormde kerkje te Heelsum, behorend tot de Heerlijkheid Doorwerth. De buurtschap rondom
kasteel Doorwerth had geen eigen kerk.
Het gezin liep op die zondagen, samen met de andere bewoners van de buurtschap aan de Galerij via een zandpad door de 'Heelsumsche Enk' dat vlak naast het Heelsumse kerkje uitkwam.
Vervolgens woonden ze in Heelsum, waar een levenloos kindje geboren werd. Of Reinder hier al werkte als molenaar [olijslager] op een door water aangedreven oliemolen is niet bekend. Op 13 juni 1784 vertrekken ze met attestatie van Heelsum naar
Oosterbeek, alwaar drie kinderen geboren worden.
Rond de geboorte van het negende kind, in 1780 verhuist het gezin naar Arnhem. Hier zien nog drie kinderen het levenslicht en werkt vader Reinder wederom als olijslager. Moeder Johanna overlijdt in Arnhem, waarna Reinder met de nog ongetrouwde
kinderen terug keert naar Oosterbeek. Hij zal beslist hardhorend geweest zijn tegen die tijd, vanwege het enorme lawaai in de molens, doofheid was een bekende beroepsziekte onder olieslagers.
|