Aantekeningen |
- Van: https://historisch.koudum.nl
Deze pagina gaat over Gerritje Botes van der Meulen (1834-1908), afkomstig van Heerenveen, die in Koudum werkzaam is geweest als dienstbode van notaris De Carpentier. De informatie is bijeengebracht door Antonia Veldhuis, een nazaat van Gerritje, die o.a. een bandopname van een vraaggesprek bewaart waarin een dochter vertelt over Gerritjes leven. Een deel van de informatie is afkomstig uit een publicatie van mevr. Veldhuis in Gens nostra, maandblad van de Nederlandse Genealogische Vereniging.
Bijgaand portretje is waarschijnlijk de enige afbeelding die er van haar is. Een gewone oudere vrouw met een oorijzer, zoals er zoveel waren. Jarenlang hing de foto in de kamer van haar jongste dochter Cobe, boven de schoorsteenmantel. Cobe’s man, Gerritjes schoonzoon Atze, liet het daar zelfs tientallen jaren na haar dood hangen. De schoonmoeder die hij nooit heeft gekend. Zou hij hebben geweten dat er achter dat gewone gezicht zoveel verdriet schuil ging? Mogelijk niet. En als er geen vraaggesprek van haar dochter was geweest in 1962 – opgenomen op de band – en geen aktes in de archieven, hadden wij het ook niet geweten.
Gerritje Botes van der Meulen, later Gerritje van Tsjitte oftewel Tsjitte Gerritsje. Ze wordt geboren op 20 maart 1834 als dochter van Bote Jacobs van der Meulen en Lijsbet Ruurds Bouma. Haar vader is molenmaker(sknecht). Ze heeft slechts één broer. Van haar moeders kant stamt ze af van Karel de Grote, maar ik betwijfel het of ze dat hebben geweten en waarschijnlijk interesseerde het hun ook niet. Als haar moeder overlijdt, is zij al dienstmeid bij notaris De Carpentier in Koudum, ‘een man met een houten been’. Daar leert zij ook de gebroeders Dijkstra kennen. Opmerkzaam gemaakt door de dochters van de notaris ‘als je één van die mannen krijgt ben je best af’. Het wordt de 26-jarige Rinke Douwes. Helaas een man met een zwakke gezondheid. Hij had ‘altijd pijn in zijn zij (maag, milt?)’, maar was ‘een beste man, die erg vroom was en hele dagen bad voor zijn herstel’. Mogelijk een beetje te vroom, want het werd Gerritje wel eens wat te veel. Vlak na de geboorte van hun eerste kind overlijdt hij.
Ruim een jaar later trouwt ze met Rinke’s broer Tjitte, die in hetzelfde huis woont. Tjitte zijn lichamelijke gezondheid was beter dan die van zijn broer, maar geestelijk was hij vrij zwak. Ik betwijfel het of zijn vrouw heeft geweten dat hij vier jaar voor hun huwelijk enige maanden in de Psychiatrische Inrichting van Franeker heeft gezeten wegens krankzinnigheid, gepaard gaande met ongecontroleerde driftaanvallen. Op het Rijksarchief [Tresoar] is er een uitgebreid dossier over. Voor zover bekend is het de enige keer dat hij opgenomen is geweest, maar wel leed hij in de herfst aan depressieve buien.Ook Tjitte was tamelijk religieus. Hij ging (in Koudum) naar beide kerken toe. Dat maakte voor hem geen verschil. Toen hij overleed waren beide dominee's er en wel tachtig mensen. Iedereen hield van hem. Hij was een reuze vader.
Gerritje is weer weduwe en heeft intussen ook haar vader en drie kleine kinderen verloren. Hoewel dochter Rink op de bandopname zegt: de twee broers waren rentenier, valt dat in de praktijk wat tegen. Bij zijn overlijden in 1886 geeft de nalatenschap een negatief saldo voor de echtgenote en de vijf kinderen. Gerritje is genoodzaakt haar deel van het huis aan de Kninebuert (later Verlengde Hoofdstraat) te verkopen. Intussen heeft haar oudste zoon Douwe het aardig gedaan en kan het resterende deel van het huis kopen, de rest was via zijn vader al zijn eigendom. Het was een prachtig huis, met tegeltjes met bijbelse afbeeldingen. Wij wisten precies wat ze betekenden. Moeder Gerritje hoeft zodoende het huis niet uit, maar verhuist naar de achterkant. Ze begint wel een winkeltje om het hoofd boven water te houden. In 1905 koopt zoon Sijbren het huis van zijn halfbroer en de laatste drie jaar van haar leven woont Tsjitte Gerritsje samen met Sijbren en dochter Cobe. Ze heeft nog een paar mooie jaren gehad, zo met z’n drieën. Gerritje overlijdt in 1908 en ligt begraven op het kerkhof van Koudum. Een grafsteen is nooit geplaatst. Het enige wat van haar rest is dit portretje en wat aktes in de archieven. En dit artikeltje (Anthonia Veldhuis, 'Gerritje Botes van der Meulen', in: Gens Nostra (nov./dec. 1996) p. 587).
|