Aantekeningen |
- Van: myntransportblog.com:
Zadelmaker Johannes Boon had een bedrijf in Rijswijk (Zuid-Holland). Hij fabriceerde hier ook koffers en rijtuigen. Hij overleed in 1877. Zijn weduwe zette de zaak voort en nam Johannes Jacobus Pennock Lzn. in dienst, van beroep rijtuig- en zadelmaker. Deze kreeg de technische leiding. Het bedrijf heette daarna de Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Rijtuigen en Tramwegrijtuigen J. Boon (KNFRT) en ging voortaan ook paardentramrijtuigen bouwen. In 1883 werd het bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap onder de naam Nederlandsche Fabriek van Rijtuigen en Tramwegrijtuigen (NFRT). Dit bedrijf kreeg twee directeuren: Pennock en Haije, maar in 1884 verliet Pennock het bedrijf en werd Haije tot enige directeur benoemd. Pennock verhuisde naar Den Haag en verbond zich aan de rijtuigfabriek van Jacob van den Bergh aan het Bleijenburg, die hij in 1886 onder eigen naam voortzette. De NFRT ging eind 1886 in liquidatie, maar Pennock ging in Den Haag ook stoomtramrijtuigen bouwen.
Pennock bouwde carrosserieën voor zowel tramrijtuigen als personenauto‘s, vrachtauto‘s en autobussen. O.a. voor de Haagsche Tramweg-Maatschappij bouwde hij paardentrammaterieel en later autobussen. Aan de Stoomtramweg-Maatschappij Oostelijk Groningen werden veel goederenwagons geleverd en ook bouwde Pennock zeven elektrische trammotorwagens voor de Twentsche Electrische Tramweg Maatschappij. Pennock heeft rond 1900 een stoomomnibus gebouwd die een half jaar gereden heeft tussen Den Haag en Wassenaar en daarna nog korte tijd rond Papendrecht. De ervaringen met dit voertuig waren niet zodanig dat men hiermee is doorgaan. Ook zou Pennock in diezelfde periode een eigen auto ontwikkeld hebben, maar dat bleek te berusten op een misverstand: deze auto was geregistreerd als Pennock, maar was gebouwd op een chassis van Mors. Personenauto’s werden gebouwd op basis van chassis’ van onder meer Delahaye, Lagonda, Austin, Minerva en Armstrong Siddeley. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwde Pennock carrosserieën voor de Story (een elektrisch aangedreven wagentje).
Autobussen werden gebouwd op chassis’ van onder meer Scemia en Studebaker. Ondanks de goede ervaringen met de Scemia besloot de HTM in 1926 toch niet over te gaan op nieuw materieel van dit merk, maar over te stappen op het Belgische Minerva. De HTM droeg de levering van de Minerva’s op aan de Amsterdamsche Rijtuig Maatschappij (ARM), die de complete bussen leverde onder eigen naam, maar de bouw van de carrosserieën uitbesteedde aan Pennock.
In later jaren heeft de HTM weer een beroep gedaan op Pennock, toen na de bevrijding bussen moesten worden aangepast en zelfs wrakken herbouwd moesten worden.
In 1949 kreeg op het Scheveningse Concours van Koetswerken een Pennock Healey de prijs voor het beste Nederlandse koetswerk. Pennock leverde in 1952 een Austin Sheerline (Princess)aan het Nederlandse Koninklijk Huis. Men had rond deze tijd al veel moeite het hoofd boven water te houden en in 1954, na het overlijden van de laatste directeur Pennock, werd het bedrijf geliquideerd.
In het fabrieksgebouw aan de Weteringkade vestigde zich daarna de bussenbouwer König, die echter met het oorspronkelijke bedrijf Pennock niets te maken had. Wel gebruikte hij materialen en werktuigen van Pennock die tot de overgenomen inboedel van het pand behoorden. Ook nam hij personeel van Pennock in dienst en noemde hij zijn bedrijf aanvankelijk Carrosseriefabriek König v/h Pennock. Al begin jaren zestig werd de fabriek gesloten.
|