Aantekeningen |
- Van: https://streekarchiefijsselmonde.nl/lee-towers/
Lee Towers werd als Leendert (“Leen”) Huijzer net na de oorlog in het Ridderkerkse buurtschap Bolnes geboren, onder de rook van Rotterdam. Het gezin van vader Krijn Huijzer was een hecht maar kansarm gezin. Leen was de op één na jongste in een gezin van zes kinderen. Zodra Leen, zijn zus Corry (Corstiana) en zijn broers Ton (Anthonie Leendert Bastiaan), Bas (Bastiaan Leendert), Jan en Krijn groot genoeg waren, moesten ze al de melkboer, bakker, slager en de groenteboer helpen om wat bij te verdienen. Elke cent die ze verdienden werd thuis afgegeven. Schoolvakanties gingen heen met aardbeien en bonen plukken, bieten dunnen en koeien melken. Vader Krijn, zoon van een beurtschipper, werkte dag en nacht als transporteur bij Hollandia, bij “Lubbers zijn vader” en toen hij met 68 jaar en krom van de reumatiek met pensioen ging, waren er nog steeds zes kinderen thuis die toch moesten eten. Hij bestierde een streng en zwaar Nederduits Hervormd huishouden, en zondags werden de kinderen dan ook binnen gehouden. Krijn was 30 jaar ouder dan zijn vrouw Bastiaantje, en las op zondagmiddag vaak urenlang voor uit de grote, met koperbeslagen Statenbijbel.
Leen had liever aan de “overkant” gewoond. Aan de overzijde van de straat waar hun huisje lag in Bolnes stond namelijk het bord van de gemeente, daar begon Rotterdam. Leen vond altijd al dat hij meer bij Rotterdam hoorde. De grootste haven van de wereld! Dat sprak hem meer aan dan ‘Bolnes´, waar ze één keer per week in de teil gingen. Eénmaal per week! Dan werd er een grote ketel op de kachel gezet, waar heet water in werd gestookt, en dan werd er met een emmer heet water uit de ketel in de teil geschept en werd er net zo lang koud water bijgedaan totdat ze erin konden. Dat was hun bad, in de schuur stond het. En ‘s winters stonden de bloemen een centimeter dik op de ruiten, zo koud was het. Ze gingen wel eens naar Rotterdam, naar hun tante in Delfshaven, een hele wereldreis met de bus. Daar keek hij naar uit, op zijn knieën in de bus, de lampjes tellend in de Maastunnel en zijn ogen uitkijkend.
Zijn vader vond dat zijn jongens een vak moesten leren. Artiesten vond hij een soort uitschot van de maatschappij en Leen neigde een beetje die richting uit te gaan. Eind jaren vijftig kwam er een antieke radio zonder afstemschaal in huis (‘voor het nieuws’), het bleek een poortje naar het paradijs. Leen ontdekte radio Luxemburg en als hij een liedje driemaal had gehoord kon hij het al meezingen. Dat was wel met alle demagogie omgeven in de opvoeding, want volgens vader Krijn kon dat natuurlijk niet. Maar het sloop toch binnen op een gegeven moment. Leen ontdekte een hele wereld op die radio en zat net zolang te draaien totdat hij weer een andere zender had gevonden.
In het laatste jaar van de LTS vroegen een paar jongens of hij als zanger bij hun bandje wilde komen. Er kwam heel wat fantasie en koopmanschap bij kijken, want ze hadden geen instrumenten. Onder andere door het ophalen van oude kranten konden er van de opbrengsten instrumenten zoals een drumstel worden gekocht. Leen was toen al heel serieus, reperteren was reperteren en als er iemand niet kwam opdagen dan betekende dat ruzie met hem. Ze noemden zichzelf de “Swallows”, maar toen bleek dat er al een band was die zo heette, veranderden zij hun naam in “The Jumping Dynamites”. Ze wonnen, met het vertolken van muziek van Cliff Richard en the Shadows, veel talentenjachten. De grootste held van Leen was toen al Elvis Presley, waarvan hij nu nog steeds een mooi geschilderd portret in zijn huiskamer heeft hangen.
Begin jaren zestig volgde Leen een voortgezette opleiding tot monteur op de scheepswerf Boele Bolnes. Na enkele jaren hield het eerste bandje op te bestaan, twee jongens moesten in militaire dienst. Leen ging toen verder als “freelance zanger”, wat hem niet zo goed beviel. Hij was breed georiënteerd en kende veel liedjes en kon daardoor bijna alles meezingen wat er werd gespeeld. Leen kwam terecht bij de “Drifting Five”, een semi-professioneel orkest uit Dordrecht met twee blazers. De muzikale carrière van Leen kreeg hierdoor echt een positieve wending.
Ondertussen moest hij als vakkundig monteur steeds vaker naar de haven om ter plekke werkzaamheden uit te voeren. Leen stond bekend als de jongen met de gespierde armen die als een aap in kranen klom om de problemen te verhelpen. Zijn werk leverde echter steeds meer problemen op met zijn muzikale carrière. Als hij op tijd weg moest van een optreden, omdat hij de volgende dag vroeg moest beginnen, dan werd er speciaal voor hem een taxi geregeld, een kostbare zaak in die tijd.
Gelukkig kwam er een vacature vrij bij de onderhoudsdienst, vlakbij zijn huis, waardoor hij altijd beschikbaar was bij calamiteiten, maar op alle andere momenten, vrij was om te gaan. Ook muzikaal was dit een spannende tijd. Dankzij Imca Marina kon Leen zijn eerste , door John Woodhouse voor Phonogram geproduceerde, single opnemen. Zijn eerste plaatje “Louisa” bracht hij uit onder de naam Leen Huizer, het werd geen succes. Er volgde nog een Nederlandstalige plaat “Nina Nina Nina” onder de naam Len Hauser. Leen vond het eigenlijk maar niets, en na deze twee singletjes zei hij uiteindelijk nee tegen een derde. Dat hadden ze nog nooit meegemaakt bij de platenmaatschappij. Maar Leen hield voet bij stuk, het waren zijn nummers niet en hij hield van de Amerikaanse muziek, waarmee hij veel meer een klik had.
Kort hierop mocht Leen de zangeres van de “Smash” vervangen. Zij hadden in hun repertoire allemaal Amerikaanse hitnummers dus voelde hij zich helemaal thuis in de band. Ook dit zou echter niet lang duren. De band vertrok naar Zuid-Afrika en Leen, inmiddels getrouwd en vader van vier kinderen, wilde zijn gezin niet zo’n lange tijd achterlaten.
De grote doorbraak kwam in 1975 als de ‘zingende kraanmachinist’ met zijn enorme stembereik, werd ontdekt door Willem Duys. Leen was kraanmonteur, maar iedereen noemde hem na deze introductie (tot op de dag van vandaag) ‘kraanmachinist’. De bevriende gitarist Jan Mol die hem eerder had begeleid op een jazz-album, had liedjes laten horen aan Willem Duys. Op een zondagochtend hoorde Leen, Willem Duys in “Muziek Mozaïk” praten over een jongen uit Rotterdam, die hij de hemel in prees en vergeleek met Frank Sinatra, Brook Benton en Nat King Cole. Twee weken later zagen zeven miljoen kijkers hem in “Voor de vuist weg” voor het eerst op televisie optreden en werd hij op slag letterlijk “wereldberoemd”.
Lee’s, want vanaf dat moment werd het Lee Towers, versies van “You’ll never walk alone” en “It’s raining in my heart (van Wally Tax) stonden in 1976 wekenlang genoteerd in de Top 40. Hij leerde dankzij optredens met de Skymasters, het VARA dansorkest en het Metropole Orkest werken met grote orkesten. De eigenaresse van La Romantica aan de Witte de Withstraat in Rotterdam zocht met spoed een zanger. Als hij er, na enige aarzeling, langs gaat ziet hij op het podium aan het einde van een lange pijpenla een orkestje spelen. Voordat hij zijn echte afspraak had, stond hij toen al een tijdje zonder repetitie met de band te spelen. De volgende avond kon hij al beginnen.
Op de werf vonden ze het waanzinnig wat er met ‘hun Leen’ gebeurde. Als hij een dag niet kon werken was dat niet zo erg. Al snel kon hij drie dagen niet. Leen had een gezin met inmiddels vier kinderen, dus kon niet zomaar zijn oude schoenen weggooien voordat hij nieuwe had, maar toen hij snel daarna een vaste aanstelling kreeg bij La Romantica, hakte hij de knoop door en verliet Boele. Uiteindelijk zou hij 2,5 jaar werken in la Romantica.
De carrière van Leen ging als een raket. In 1984 stond hij als eerste Nederlandse artiest in een uitverkocht Ahoy, een kunstje wat hij uiteindelijk nog 50 keer wist te herhalen en wat uitgroeide tot een traditie. In 1995 zat hij 20 jaar in het vak en had hij inmiddels 45 spektakelshows in Ahoy op zijn naam staan. In 1997 na een periode van veel verdriet en persoonlijke ellende, stelde zijn dochter Claudia, die tevens als zijn secretaresse voor hem werkte, voor om in 2000 een speciale serie van vijf Gala of the Year-shows te geven. In dat jaar zat Leen met twee lustra – 10 jaar in Ahoy en 25 jaar in het vak – en wilde hij hiermee 50 Gala’s in Ahoy volmaken.
In 2002 stond Leen met tien Harbour Lights-concerten in het Nieuwe Luxor Theater ter gelegenheid van het feit dat de Rotterdamse haven al 40 jaar de grootste ter wereld was. De directie van het Havenbedrijf benoemde hem, als dank voor zijn inzet en promotie-werk, tot ambassadeur van de Rotterdamse haven.
In 2011 keerde Leen, ter gelegenheid van zijn 35-jarige jubileum, nog éénmaal terug in Ahoy met de supershow “One Night Only”, waarin mr. Pieter van Vollenhoven hem een Oeuvre Award overhandigde. In 1990 ontving hij al de Erasmusspeld , in 1998 de Paul Nijghpenning en in 2000 de Wolfert van Borselenpenning, alle onderscheidingen van de stad Rotterdam, wat wel aangeeft hoezeer Leen door ’zijn’ grote liefde Rotterdam wordt en werd gewaardeerd. In 1994 werd Leen benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau; het lintje verdiende hij op grond van zijn uitstekende zingende ondernemerschap en zijn niet aflatende bemoeienissen op charitatief gebied, zoals bijvoorbeeld het Wereld Natuurfonds.
Leen woont nu samen met zijn vrouw Laura in Scheveningen.
|