Groeneveld is een voormalige heerlijkheid in het huidige Midden-Delfland in Zuid-Holland. In deze heerlijkheid lag een boerderij (ook wel aangeduid als hofstede of hofstad) en een kasteeltje met diezelfde naam. Van de naam van dit ambacht zijn afgeleid (de namen van) de (nog bestaande) Groeneveldse Molen, de Groeneveldse Polder,de Groeneveldse Watering en de straatnamen Groeneveld en Groeneveldse Weg. Groeneveld is de naam een afzonderlijke polder in de gemeenten Westland en Midden-Delfland.
Het gebiedje ligt ten noordoosten van De Lier. Het wordt (nu) begrensd door de Kromme Zweth in het noordwesten, de Groeneveldse (ofwel Molen-) Watering in het noordoosten, de Woudseweg in het zuidoosten en de Noord-Lierweg in het zuiden.
Over de hofstad en het kasteel Groeneveld is een zeer gedetailleerd en rijk geïllustreerd artikel, geschreven door Harry Brik, gepubliceerd in het Historisch Jaarboek Schipluiden 2011 van de Historische Vereniging Oud-Schipluiden. In dat artikel wordt aandacht besteed aan de bebouwing, de eigendomssituatie en alle eigenaren van het gebied. Uitgebreid wordt ingegaan op de relevante genealogische en heraldische aspecten van de eigenaren, alsmede aan archeologisch onderzoek in het gebied. Onderstaand beknopte overzicht is grotendeels gebaseerd op dat zeer lezenswaardige artikel.
Tot 1795 was Groeneveld een ambachts- ofwel lage heerlijkheid met een omvang van zo’n 300 morgen (= ca. 250 ha). In de jaren daarop veranderde de bestuurlijke situatie van dit gebiedje regelmatig. Tussen 1795 en 1798 was het een municipaliteit en tussen 1798 en 1811 samen met Hoog- en Woud-Harnasch een gemeente. Vanaf 1812 behoorde dit hele gebied tot de gemeente ’t Woudt (genoemd naar het in dat gebied gelegen dorpje ten noordoosten van Groeneveld) en vanaf 1818 was Groeneveld weer een zelfstandige gemeente. In 1855 ging het op in de gemeente Hof van Delft, die een groot gebied omvatte ten westen en ten zuiden van de stad Delft. Nog weer later werd het onderdeel van de gemeente Schipluiden en in 2004 werd het noordelijk deel onderdeel van de gemeente Midden-Delfland en het zuidelijke deel kwam bij de gemeente Westland.
Tot ver in de 12e eeuw was het gebied dat nu Midden-Delfland heet een moerasgebied achter een duinenrij. Het werd regelmatig vanuit de Maas en de Noordzee overstroomd. Vanaf die tijd wordt het op last van de graaf van Holland ontgonnen. Die had hier financieel belang bij, want hoe meer land gebruikt werd en opbrengsten genereerde, hoe groter zijn (belasting-)inkomsten. Het ontginnen bestond voornamelijk uit het verwijderen van bomen en boomwortels en het beheersen van het waterpeil, vooral door het graven van sloten. Die ontginningen vonden plaats vanuit Delft, Vlaardingen en de duinenrij. Het strakke slotenpatroon in deze omgeving laat nog steeds deze drie ontginningsrichtingen zien. Deze drie strakke slotenpatronen eindigen bij het gebiedje Groeneveld. Dat is als laatste ontgonnen. Groeneveld dankt ook zijn naam hieraan: een groen, nog niet ontgonnen, gebied aan het eind (vanuit Delft gezien) van de ontginning. Het slotenpatroon in Groeneveld is aanzienlijk minder strak dan in de directe omgeving. Dat volgt het riviertje de Lee (ook: de Lier) en de zijtakken daarvan.
De graaf organiseerde de ontginningen via de lage adel. Vaak werd die lage adel daarvoor beloond met een leenheerschap. Zo werd Philips van Wassenaer (geb. ca. 1168) beleend met Groeneveld. Hij wordt voor het eerst in 1203 vermeld als heer van Groeneveld. In die tijd was het gebruik dat een leenheer de naam van zijn heerlijkheid toevoegde aan zijn achternaam of die naam zelfs aannam als achternaam. Een achterkleinzoon van Philip was de eerste, die zich Van Groeneveld noemde: Dirk van Groeneveld (geb. ca. 1262). Het leenheerschap was erfelijk en bleef in de familie tot de Van Groenevelds in de eerste helft van de zestiende eeuw uitsterven. Deze stam Van Groeneveld is in de database op deze website aangeduid als Stam ZH14 (zie ook de pagina op deze website over de stammen Groeneveld)
Aan het eind van de 12e eeuw stond er in het betreffende gebiedje alleen een boerenwoning (ook: hofstede). Het kasteeltje Groeneveld, ook aangeduid als ridderhofstad, werd gebouwd tussen 1250 en 1260 door Dirks zoon Arent (of Arnold) van Groeneveld. Er zijn geen afbeeldingen van dit kasteeltje bewaard. Waarschijnlijk was het een omgrachte, eenvoudige woontoren, met daarbij een boerderij voor het bewerken van het land. Mogelijk was het een mottekasteel: een woontoren op een motte (= een terp), een bouwvorm die in die tijd in dit gebied vaker voorkwam. In zo’n versterkte woontoren konden de bewoners zich verschansen als er vijandige troepen of anderszins rovende bendes het op hun eigendommen en hun levens hadden voorzien. Eerst waren die torens van hout, maar die konden gemakkelijk door de aanvallers in brand worden geschoten. Daarna werden die torens in steen opgetrokken.
In 1393, tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, werd het kasteeltje Groeneveld verwoest, omdat Albrecht van Beieren onder andere de heer van Groeneveld (Jan Eliasz.) medeplichtig achtte aan de moord op Albrechts minnares, de hofdame Aleid van Poelgeest.
Het kasteel werd herbouwd, maar al in 1420 opnieuw (en nu definitief) verwoest. Opnieuw als gevolg van een twist tussen de Hoeken en de Kabeljouwen. Van dit kasteel bestaan alleen fantasietekeningen van eeuwen later. Waarschijnlijk is de boerderij steeds gebleven, maar natuurlijk vaak ver- en herbouwd.
Het kasteel stond aan het eind van een ca. 250 m lange zijtak van de Groeneveldse Wetering. Deze zijtak, de Kulk, zorgde ervoor dat de gracht rond het kasteeltje niet droog kwam te staan en diende als (extra) toegang tot het kasteel (via het water). Deze situatie (Kulk en slotgracht) is nog op kaarten van eeuwen nadien te zien. Inmiddels is de slotgracht gedempt en de Kulk aan de kant van de Groeneveldse Wetering afgedamd.
Er zijn aanwijzingen waar het kasteel precies heeft gestaan. Nabij de kulk is in 1929 zwaar muurwerk van een mogelijke voorburcht aangetroffen. Hier is toen ook een relatief hoge terp afgegraven. Oude kaarten uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw tonen voor de boerderij een rechthoekige gracht, waarbinnen een boomgaard heeft gelegen. In de twintigste eeuw werd een deel van deze gracht nog aangeduid met de naam zwanenvijver, een verwijzing naar het feit dat de heren van Groeneveld in de Middeleeuwen het recht bezaten om zwanen te houden.
Vanaf het jaar 1514 wordt de heerlijkheid met grond en boerderij door de laatste leden van het geslacht Van Groeneveld in delen overgedragen aan de Delftenaar Jan Jacobsz van Utrecht (geb. 1478) en komt via diens zoon Jacob Jansz in handen van zijn kleindochter Maria van Utrecht (dochter van Jacobs zus Magdalena van Utrecht). Omdat Maria een buitenechtelijk kind was, had dit veel voeten in de aarde. Dit is op zich een prachtig verhaal, maar een beschrijving daarvan gaat hier te ver. Uiteindelijk leidt dit mede tot haar huwelijk met Johan van Oldenbarnevelt (de landsadvocaat).
Ook het verhaal over hoe Van Oldenbarnevelt aan zijn einde komt (onthoofding door Maurits) en de poging tot wraak door zijn zoons is een verhaal apart. Uiteindelijk blijft de weduwe van Van Oldenbarnevelts zoon Reinier, Anna Weytsen, alleen over op de hofstede Groeneveld. Haar erfgenamen verkopen in 1651 de hofstad en de heerlijkheid Groeneveld aan Philips Fransz Doubleth (geb. ca. 1605). Hij en zijn (klein)zoons noemen zich vanaf dat moment Doubleth van Groeneveld.
Met het overlijden van Philips’ achterkleinzoon François Doubleth van Groeneveld was zijn tak van de Doubleths ook ten einde gekomen. De hofstad en de heerlijkheid Groeneveld werd via een openbare verkoping op 2 juli 1771 verkocht aan Gerrit van der Pot. Ook hij voegde “van Groeneveld” achter zijn naam. De heerlijkheid blijft vervolgens weer een aantal generaties in bezit van de familie Van der Pot. Uiteindelijk komt de heerlijkheid in het bezit van Gerrits achterkleindochter, Maria Adriana van der Pot (geb. 1795). Zij is de laatste wettelijke Vrouwe van Groeneveld, want met de Grondwet van 1848 verdwijnt het fenomeen heerlijkheid uit de Nederlandse wetgeving.
De boerderij Groeneveld blijft wel in het bezit van de familie. Na de dood van Maria Adriana van der Pot in 1861 komt deze via weer haar oudste dochter Maria Adriana van Vredenburch, in bezit van diens echtgenoot, Jhr. Jan Willem van Sijpestijn (geb. 1816).
De boerderij bestond oorspronkelijk uit een langwerpig gebouw met het woongedeelte op het zuiden, maar is in de loop van de zeventiende eeuw uitgegroeid tot een U-vorm door de aanbouw van een lange onderkelderde zijkamer naast het woongedeelte en weer daarnaast een dwarse driebeukige stal. In het oudste deel van de woning zaten nog balken, die teruggingen naar de eerste helft van de zestiende eeuw. De grote uitbouw kan samenhangen met het feit, dat de boerderij in de zeventiende eeuw ook de functie van heerschapskamer had, waar de eigenaar uit de stad in de zomer enige tijd kwam recreëren.
In de 20e eeuw (en mogelijk al ruim daarvoor) werd de boerderij gepacht door de familie Ammerlaan. Pas veel later kregen zij deze in eigendom. Op de boerderij werd melkvee gefokt en gehouden. In april 1979 brandde de boerderij af. Later werd deze herbouwd.
Toen in 2004 deze omgeving werd gesplitst in de glasgemeente Westland en een grasgemeente Midden-Delfland, werd de polder Groeneveld bruut opgedeeld tussen deze twee gemeenten. Op het zuidwestelijke deel van deze polder stonden (en staan) kassen en behoort dus tot de gemeente Westland. Het noordoostelijke deel bestaat uit grasland en behoort dus tot de gemeente Midden-Delfland.