Wanneer de eerste korenmolen in Nieuwveen werd gebouwd is niet duidelijk. Op de kaart van de landscheiding tussen Rijnland, Utrecht en Amstelland uit 1567 is wel een molen getekend, maar een vermelding om wat voor molen het gaat, ontbreekt. De kaart van Rijnland uit 1615, getekend door Floris Balthasars, laat wel een korenmolen zien. Deze korenmolen staat getekend op de weg naar Nieuwkoop tussen Nieuwveen en de galgakker van het later verdronken dorpje Schoot. De protocollen uit het rechterlijk archief van Nieuwveen vermelden vanaf 1647 de molen met de opeenvolgende eigenaren.
Een nieuwe molen
Toen de Zevenhovense broodbakker Philippus Vuijk (1761-1806) in 1787 voor 7.000 gulden de Nieuwveense korenmolen kocht, stond deze aan de rand van een veenplas, de Nieuwkoopse Poel. Toen zo’n tien jaar later plannen voor droogmaking van de plas vaste vorm kregen, moest de molen verdwijnen. Droogmaking zou immers leiden tot verlaging van het waterpeil en het vergaan van de fundering van de molen. Vuijk kreeg van het bestuur van de Nieuwkoopse Droogmakerij voor 14 gulden 19 stuivers een stuk dijkgrond aangeboden voor de bouw van een nieuwe molen. De Droogmakerij kocht de grond waarop de oude molen stond voor 501 gulden 12 stuivers en betaalde bovendien een schadevergoeding van 5.000 gulden. De nieuwe molen, die de naam “Het Fortuijn” kreeg, bestond uit een huis van twee verdiepingen, waarop de molen werd gebouwd. In hoeverre materialen van de oude molen gebruikt zijn, is niet bekend. In 1801 werd er gesproken van een nieuw getimmerde molen. De molen was dus niet in zijn geheel verplaatst en overgevaren, wat wel beweerd werd. De molen werd als volgt omschreven: Een capitaale nieuw getimmerde zeskanten koornmolen, staande op een balie, genaamd ” Het Fortuin”, gebouwd op een extra schoon woonhuis van twee verdiepingen, nog voorzien met zeven zoo boven als beneeden vertrekken, alle met schuifraamen, voorts ruime en digte kelder, benevens veele commoditeiten. Nog daarnaast en aan hetzelve woonhuis vast een groote loots voorsien met vuursteede.
De molen was voorzien van een baard in goud op bonte ondergrond benevens een vrouwenfiguur symboliserend de naam van de molen. Een baard van een molen is een schot van meestal eiken planken dat aan de voorzijde onder de molenkap is aangebracht.
Molen als belegging?
Al een jaar later verkocht Philippus Vuijk de molen. Bij de verkoop trad de schout van Nieuwveen, Cornelis Clant jr (1767-1825), op als procureur namens Philippus Vuijk. Eigenaars werden de aannemers Hermanus Boet uit ’t Haagje bij Breda en Anthonie van Straaten uit Nieuwveen. Zij worden ieder voor de helft eigenaar van de molen en betalen er samen 8.000 gulden voor. De molen was belast met een windgeld van 1 gulden en 10 stuivers.
Wat moesten de twee aannemers met de molen? Of was het voor hen alleen een belegging?
Hermanus Boet heeft niet veel lol van zijn koop gehad. Al een jaar na de koop verkoopt hij alweer zijn helft aan dezelfde Cornelis Clant jr, die eerder als procureur had opgetreden. De koopsom was 3.000 gulden. Het ziet ernaar uit dat Boet met deze transacties in één jaar 1.000 gulden heeft verloren.
Wat er tussen 1802 en 1854 met de molen is gebeurd is niet duidelijk. In 1854 blijkt Victorine Stouten hem in bezit te hebben. Zij trouwt in dat jaar met de molenaar Jan van Luik.
Molenaar Habermehl
De molen werd vervolgens verkocht aan Dirk Nicolaas Habermehl (1848-1891). Habermehl bezat de molen in ieder geval in 1878, want toen werd zijn zoon Nikolaas (roepnaam Klaas) op de molen geboren. Vader Dirk Nicolaas overleed, vermoedelijk aan cholera, toen zoon Klaas nog slechts 12 jaar was. Zijn uit Nieuwkoop afkomstige moeder Maria Petronella Praagman, een krachtige, gelovige vrouw, zette het bedrijf voort. Klaas, die nog maar net de lagere school had verlaten, hielp bedrijfsleider, de fries Sjoerd Jacob Voetberg (1872-1949) naar beste vermogen. Deze Sjoerd Jacob trouwde in 1894 met Klaas’ oudste zus Christina Sophia en vertrok naar een molen in Schoterland (Friesland). Op aandrang van moeder Maria Petronella ging Klaas begin 1896 ook naar Schoterland om daar bij zijn zwager het molenaarsvak tot in de puntjes te leren. Ruim twee jaar later, in de zomer van 1898, keerde hij terug in Nieuwveen en beheerde vanaf die tijd de familiemolen samen met zijn moeder. Een zware verantwoordelijkheid voor een jongen van nog geen twintig jaar oud.
In de jaren 1915 – 1916 heeft Arie Groeneveld (1892-1975) uit Oudshoorn als knecht op deze molen gewerkt.
Klaas Habermehl overleed in 1918. De molen werd rond 1920 verkocht aan Cornelis Paulus Walraven, die al eigenaar was van korenmolen De Morgenster te Aarlanderveen. Daarna werd zijn broer Paulus Cornelis (1885 – 1975) eigenaar van Het Fortuijn.
Afbraak
Walraven maakte gebruik van een elektrische maalderij, zodat de molen stilstond. Hij wilde de bouwvallige molen laten afbreken. De stichting “De Hollandse Molen”, de bekende amateur-historicus W.M.C. Regt en Nieuwveens burgemeester J.W Geesink probeerden echter afbraak van de molen te voorkomen. De herstelkosten werden begroot op 4.500 gulden. Walraven was bereid 2.000 gulden beschikbaar te stellen. Hoe men ook zijn best deed, het ontbrekende bedrag van 2.500 gulden was niet bij elkaar te krijgen. Wat ook zwaar telde waren de jaarlijkse onderhoudskosten van de enorme molen. In december 1934 werd daarom een sloopvergunning afgegeven en in april 1935 werd de 135 jaar oude molen afgebroken.
De plaats waar de molen stond was langs de Ringdijk van de Nieuwkoopse Droogmakerij in het Oosteinde van Nieuwveen, ca 500 m ten westen van de dorpskern. Later werd dat de Uiterbuurtweg. Hij was gebouwd op een (oude) schans. Het was een zeskantige stellingmolen (bovenkruier), gebouwd op een vierkante onderbouw.